Naar de garage in Moncarapacho.

Op een dag begint de goede oude Volvo plotseling water te morsen. Als we terugkomen van boodschappen doen heeft hij een grote plas gedaan op de glanzende vloer van de prachtige royale parkeergarage onder het ‘Ria Shopping’ winkelcentrum in Olhao, waar je zo heerlijk gratis kunt parkeren. Jeetje waar komt die plas vandaan? Willemine is onmiddellijk bereid om half onder de Volvo te duiken – het is tenslotte haar auto – om de pijnlijke plek te identificeren. Moeilijk te zien. Er is ergens water vandaan gekomen, maar nu komt er niets meer. Ik heb inmiddels even mijn vinger in de vloeistof gestoken en stel proevend vast dat het koelvloeistof is. De Volvo verliest koelvloeistof, maar niet als hij rustig stilstaat. Geruststellend probeer ik Willemine uit te leggen dat een auto een koelsysteem heeft, om de motor te koelen, en dat in dit systeem druk wordt opgebouwd als de motor warm wordt. Als de druk oploopt en je hebt ergens een lek, dan zie je het resultaat onder de auto. Op de terugweg naar huis koop ik twee liter koelvloeistof van BP, voor de zekerheid. Duur spul trouwens, anti-roest en anti-vries en nog meer goede eigenschappen die je in dit Zuid-Portugese klimaat niet nodig hebt. Vriezen doet het hier sowieso nooit. Vroeger gooiden we toch gewoon water in de radiateur?

De volgende ochtend rijd ik naar de garage in het dorp. Deze is gevestigd in een smal straatje, naast de bakkerij. Ik ken deze garage niet omdat ik voorheen naar een concurrent ging voor kleine onderhoudswerkzaamheden, zoals olieverversen en ruitenwissers vernieuwen. Helaas is deze uitstekende garagist overleden, door een noodlottig ongeval op een van de gevaarlijke regionale wegen.
Deze garage, die nu de enige is in het dorp, heeft geen naam, maar wordt gekenmerkt door een verweerd Shell embleem boven de deur. In het smalle straatje staan allerlei zakelijke auto’s en autootjes geparkeerd, waaronder ook een prima onderhouden Datsun vrachtwagentje uit de jaren zestig, met mooie hardhouten schotten rond de achterbak. De eigenaar is Diogo Alves zoals de belettering rondom aangeeft. Geen naam om trots op te zijn, want menige Portugees gruwt nog van zijn misdadige praktijken in het Lissabon van begin vorige eeuw. Hij roofde van rijk en arm, sneed mensen de keel af, gooide arme wasvrouwtjes bij het Aquaduct over de muur en overviel met zijn bende de noodlottige bewoners in hun eigen huis op klaarlichte dag. Met zijn vriendin en handlanger werd hij uiteindelijk ter dood veroordeeld, dat wel.
Deze Diogo lijkt mij vredelievend. Hij heeft een schitterend krullerig logo met een D en een A, ongetwijfeld zelf ontworpen en handelt in Moveis, meubelen. Achter de voorruit liggen de folders, al járen zo te zien want ze zijn totaal verbleekt door de zon. Ik parkeer half in het krappe inritje en loop de donkere garage binnen. De overgang van het felle buitenlicht naar deze duisternis maakt mij een moment blind, maar ik zie links naast een geopende motorkap een kluitje mannen staan.

‘Bom dia, is de chef er ook?’ zeg ik tegen de mannen.

Ja de chef is achterin.
In de verte, zeker vijftig meter verderop, ontwaar ik in de donkerte tussen wat geparkeerde auto’s uit vervlogen jaren een figuur die met opgeheven arm naderbij komt.
‘Daar komt de chef’ annonceren de mannen.
De chef komt met kleine snelle, maar elegante pasjes naderbij. Hij draagt weliswaar werkkleding, maar deze is smetteloos. Zijn gezicht plooit zich in een aimabele glimlach en we schudden elkaar de hand en noemen onze namen. Hij heet Hannibal en is kleiner dan zijn naam doet verwachten. En niet dik zoals de mannetjes die hier rondhangen. Zijn donkere haar heeft hij zorgvuldig gekapt, met krullen in zijn nek. Helemaal niet het type van de vette monteur. Ik leg hem uit dat de Volvo lekt en met een gastvrij gebaar nodigt hij mij uit de auto naar binnen te rijden, wat nog niet eenvoudig is omdat de ingang – zwartgeel gestreept aan beide kanten – tamelijk nauw is voor zo’n enorme garagewerkplaats.
De Volvo laat braaf, als bewijs een flinke plas op de vloer lopen. De vloer die, zoals ik nu zie, betegeld is met roodbruine tegels van Portugees marmer, zover het oog reikt. Ach ja, hij heeft waarschijnlijk een oom die vroeger een steengroeve had. Of beter gezegd, zijn opa had die oom, want inmiddels is de prijs van dit marmer te hoog voor garagevloeren. Zo te zien is er sinds opa deze garage opende geen werkster met een dweil langs geweest.

Nadat ik de motorkap voor hem heb geopend, duikt de chef met een looplamp onder de auto, zorgvuldig de gelekte koelvloeistof ontwijkend. Mijn ogen zijn inmiddels aan de halve duisternis gewend en ik bewonder de omgeving. Zelden zo’n grote garage gezien, met zoveel rotzooi erin. De ruimte is kolossaal, hoog, diep, breed. Geheel achterin, waar het zeer donker is, want er zijn slechts twee kleine ramen en er wordt duidelijk op de elektriciteitsrekening bespaart, daar geheel achterin staan twee bruggen. Op een ervan bevindt zich een klein vrachtwagentje en ik zie dat een monteur eronder aan het werk is. Op de andere brug rust een wrak dat er ooit nog zelfstandig is opgereden. Tegen de verre achterwand zijn werkbanken te onderscheiden en heel veel kartonnen dozen. Hier kwam de chef vandaan. Rechts langs de lange zijde is een soort vide op een meter of tweeënhalf hoog. Er ligt oud verpakkingsmateriaal opgestapeld, karton, plastic, lege flessen, kortom een grote vuilnisbelt waaraan jaren gewerkt is. Op hetzelfde moment zie ik een monteur te voorschijn komen uit de smeerkuil, die rechts naast de ingang is. Hij heeft een stuk uitlaatpijp bij zich en weet dit met ongekende precisie, hetgeen de nodige ervaring verraadt, in de vide te werpen. Daarna verdwijnt hij in het kantoor, dat onder de vide is gevestigd en ooit een groot raam had dat uitkeek in de werkplaats. Het raam is verwijderd, wel zo handig want nu toont het als een groot uitgeefloket. Nieuwsgierig kom ik naderbij en zie dat het kantoor geheel gevuld is met van alles dat nuttig kan zijn of is geweest voor een auto. Onder het verdwenen raam staat een stalen bureau, waarachter een versleten stoel. Op het bureaublad is in het midden een ruimte vrij gelaten voor een groot papieren blad waarop iedereen zijn notities heeft geschreven. Links zie ik alle jaargangen van de handboeken voor de garagist, op boekenplanken die tot een hoogte van minstens drie meter langs de muur zijn getimmerd. Overal hangen, staan en liggen dozen en doosjes met onderdelen, voor zover deze niet gewoon op de grond liggen. Het is een voorbeeld van een ingeleefd kantoor, waar nimmer een organisatiedeskundige aan te pas is gekomen.

Als ik bij de Volvo terugkom heeft Hannibal inmiddels ontdekt dat er sprake is van een lekkende slang. Een zeer gecompliceerde slang die zich in bochten wringt en bovendien een zijslang blijkt te hebben alsof die eraan vast is gegroeid. De slang is fraca ofwel digerigo, kortom rot. Moet een nieuwe komen, die moet worden besteld. Hoelang gaat dat duren? De chef vermoedt wel een paar dagen. Jee wat nu? Misschien kan ik een provisorische reparatie maken, oppert de chef. Inkorten? Nee, heeft hij al geprobeerd, het rotte stuk is te lang, dat gaat niet lukken.
Als ik samen met hem somber onder de motorkap staar, veert hij ineens op en beent met energieke kleine stapjes naar zijn kantoor zonder raam. Hij blijft lang weg, dus ik ga kijken en ontdek hem achter in het kantoor bij de berg materialen, waaruit hij een krom stuk koperen leiding te voorschijn tovert. Tevreden grijnzend verdwijnt hij naar de werkbank in de verte en ik zie dat hij een stuk van de koperen leiding afzaagt. Hiermee komt hij terug bij de Volvo waar hij het verteerde stuk slang wegknipt en er het afgezaagde koperen pijpje voor in de plaats brengt. Hij knikt tevreden, het past. Zorgvuldig zet hij de boel goed vast met slangklemmen.
‘Goed’ zegt hij. ‘Zo kunt u ermee rijden, start even de motor.’
Hij loopt naar een hoek van de werkplaats en komt terug met een plastic emmertje water. Zorgvuldig giet hij het water in de container van het koelsysteem. Dan terug voor nog een emmertje water en nog drie keer terug voor drie emmertjes water en dan is het koelsysteem gevuld.
‘Het werkt’ zegt hij, ‘maar het is tijdelijk, een provisorische reparatie begrijpt u, zo kunt u er even mee rijden, maar er moet een nieuwe slang komen’.
Ik ben het met hem eens en hij bevestigt nogmaals dat het geen probleem is om deze te bestellen.
‘ Wat is het voor auto?’ vraagt hij.
‘ Volvo’ zeg ik.
Ja dat had hij al gezien. Type bedoelt hij.
‘ Een Volvo 960 meen ik, een Polaris…’
Of ik maar even het boekje wil pakken? Ik haal het uit het handschoenenkastje en hij is er blij mee, hoewel het in het Nederlands is geschreven. Met het boekje in de hand gaat hij naar zijn kantoor en komt terug met een klein schrijfblokje en een potloodje. Hoewel de pagina volgeschreven lijkt met zinnen die later doorgestreept zijn, kennelijk werkzaamheden die verricht zijn, is er nog net een centimeter vrij onderaan de bladzijde. Hij buigt zich onder de motorkap, zichzelf bijlichtend met de werklamp, en begint nauwgezet het typenummer van de auto over te schrijven in het bloknootje. Het zijn veel cijfers en letters en hij telt ze twee keer na. Klaar. Hij gaat de slang bestellen en belt mij als deze binnen is.
We schudden handen en ik vraag hoeveel hij van mij krijgt. Niets natuurlijk, dit is immers een noodreparatie, betaling komt straks wel in orde als hij de nieuwe slang monteert.

De volgende dag, in de namiddag, word ik gebeld op mijn mobiele telefoon. Hannibal de garagist. Of alles goed gaat met de koeling en of ik alsjeblieft wel regelmatig even het waterpeil wil controleren. Ik ben bijna ontroerd door zoveel klantvriendelijkheid en roep wel drie keer dat zijn noodreparatie fantastisch werkt. Ja maar… werpt hij tegen, het kan echt niet zo blijven, dat moet ik goed begrijpen. Hij heeft de nieuwe slang al besteld.

Vijf dagen later – ik ben de slang eigenlijk al vergeten – belt Hannibal. De slang is binnen. Mooi, ik spreek af dat ik meteen de volgende ochtend langs kom en dat vindt hij prima. Om half elf rijd ik de Volvo weer naar binnen, na twee keer steken want het straatje staat nog voller dan de vorige keer. Chef Hannibal komt te voorschijn vanachter uit het donker en er staan weer diverse mannetjes in groepjes te kletsen. Er komt er een, er gaat er een weg, hallo goede morgen, handen schudden en de toestand in de wereld en Moncarapacho bespreken en ondertussen toekijken hoe de twee monteurs hun werk doen.

Hannibal begroet mij op zijn aimabele manier en toont de nieuwe kronkelslang met bijslang. Zo kan alleen Volvo ze maken. Voordat hij begint meld ik dat er nog een paar kleine dingen moeten gebeuren, zoals het derde remlicht dat al een jaar niet werkt, de armsteun rechts die loszit en steeds op de grond dondert, de dikke rode elektriciteitskabel die afgelopen winter is aangevreten door een rat die de accu als nest had ingericht en het linker parkeerlicht, dat ik nooit gebruik maar dat desalniettemin behoort te werken.
Komt goed, zegt Hannibal. De zon schijnt en ik wandel het dorp in. Ben met een uurtje terug, zeg ik en Hannibal vindt het goed. Hij hangt alweer met zijn vriendelijke gezicht onder de motorkap. Na een espresso en een taartje (Bica en Pastel de Natas, samen nog geen 1 euro vijftig) op het terrasje van de bakker, ga ik weer eens binnen in de garage kijken. Hannibal vind ik in zijn kantoortje. Hij heeft een grote plastic doos omgekeerd op zijn stalen bureaublad en zoekt ijverig in de berg schroefjes en moertjes. Verstoord kijkt hij op, ik ben natuurlijk te vroeg terug. Schroefjes zoeken gebaart hij en toont mij er een die hij kennelijk al gevonden heeft. Even later heeft hij ook een tweede te pakken en loopt weer met die typische vlugge pasjes naar de Volvo om de armsteun te gaan vastschroeven. Hij kreunt en moppert, want het is een ongemakkelijk klusje waarbij hij met zijn gekrulde haren tussen de voorstoelen geklemd raakt. Maar het lukt en daarna nog even het derde remlicht in orde maken. Dit lukt minder, daar moet de assistent monteur aan te pas komen, die dan ook nog maar even het parkeerlichtje meepakt. Hannibal staat er trots bij te kijken, toch maar mooi weer even die Volvo in topconditie gebracht.
Ik vraag hoeveel hij van mij krijgt en hij nodigt mij uit in zijn kantoortje, waar hij de schroefjes aan de kant schuift en met een stukje potlood op zijn bloknootje begint te rekenen. Hij toont mij de inkoopnota van de rubberslang; duur vindt hij. Maar daar kan hij ook niks aan doen, zevenenzestig euro vijftig, het is een boel geld dat geeft hij grif toe. Na enig rekenwerk toont hij mij zijn briefje en ik zie dat hij nog dertig euro opgeteld heeft bij de prijs van de slang. Voor het werk, legt hij uit. Ik geef hem honderd euro en daar is hij zeer content mee.

Boa tarde, zeggen de mannen die de reparaties hebben bijgewoond. Boa tarde!

Een week later ga ik even een boodschap doen en rijd over de zandweg de heuvel af. Als ik bijna aan het eind ben, ongeveer een kilometer van mijn huis, hoor en voel ik een tik tegen mijn rechtervoorwiel en meteen weet ik dat het niet goed zit. Lekke band. Dat risico loop je hier met al die stenen langs de weg. Gelukkig sta ik vlakbij de asfaltweg naar het dorp, op een vlak stukje, zodat het niet moeilijk is om de krik goed neer te zetten. Moeilijker is het om de krik te voorschijn te halen, waartoe eerst de inhoud van de bagageruimte geleegd moet worden. Zorgvuldig leg ik het reservewiel onder de zijkant van de auto. Heb ik lang geleden geleerd van een expert. Mocht de auto van de krik vallen, dan valt hij maar een klein stukje want het wiel vangt hem op. Nadat ik de moeren heb verwijderd kan ik rukken en trekken wat ik wil, maar het wiel wil er niet af. Jeetje, dit heb ik nog nooit meegemaakt, meestal valt zo´n wiel gewillig in je armen. Na nog enkele uitputtende pogingen geef ik het op. Wiel zit vast, ook zonder moeren. Goede raad is duur, het huis is een kilometer heuvelop, het dorp is zes kilometer verderop. Dan komt de ingeving. (Die komt altijd als je maar geduld hebt!) Ik realiseer me dat Liberta, onze hulp, vandaag aanwezig is, met haar autootje. Willemine gebeld. Het kost even wat uitleg om te melden dat ik machteloos onderaan de heuvel sta met een lekke band en dat zij met het autootje van Liberta naar mij toe moet komen, zodat wij samen naar de garage in het dorp kunnen rijden.

Jajaja natuurlijk kan ik wel een wiel verwisselen, maar het wiel zit vast, het lekkebandwiel wil niet loskomen. Ik krijg hem er niet af!

Enfin, Willemine komt en klaagt dat het autootje van Liberta geen stuurbekrachtiging heeft, hetgeen het rijden op een zandweg niet eenvoudiger maakt. Samen toeren we naar de garage van Hannibal, maar die is er niet. Wel de eerste monteur. Ah! De Volvo! Lekke band, wil niet los? Onmiddellijk laat hij alles uit zijn handen vallen en grijpt een vuistje – zo´n stevig klein mokertje – en een vet stuk hout en gooit voor de zekerheid nog wat gereedschappen achter in zijn bestelautootje. Ik wenk Willemine dat zij wel kan gaan en samen met de monteur rijden we terug naar Volvo. Het reservewiel ligt er nog, op dezelfde plek. Godzijdank, want zij had mij voorspeld dat zo´n mooi wiel met een nieuwe band erom gefundenes fressen zou zijn voor een passerende zigeuner.
De monteur pakt het stuk hout, zet dit achter het onwillige wiel en geeft er twee harde klappen tegen met zijn vuistje. Het wiel geeft zich onmiddellijk gewonnen. In een handomdraai zet hij het reservewiel er voor mij op en nodigt mij uit om achter hem aan te rijden naar de garage. Daar gekomen monsteren we beiden de lekke band, maar niets te zien. Totdat hij een scheurtje ontdekt in de wang. Ja, wangen zijn dun, legt hij uit, die gaan gauw kapot. Maar, misschien is het te repareren.

In Nederland zou je in zo´n geval meteen een nieuwe band moeten kopen, twee eigenlijk want je kunt niet één voorband vernieuwen en de andere niet.

Repareren? Als Nederlander heb ik er een hard hoofd in. Ja zegt de monteur, we gaan het volgende week wel bekijken, als de baas er weer is. Ik leg uit dat ik drie weken naar Nederland ga. Des te beter vindt hij. Kunnen ze er op hun gemak mee aan de slag. Het mooie lichtmetalen Volvo wiel wordt schuin tegen de wand gezet en ik kan gaan.

Drie weken later, als ik weer terug ben in Portugal, bel ik de garage. De monteur neemt op en legt mij in rap Portugees van alles uit dat ik niet kan volgen en als ik zeg dat ik om elf uur langskom, roept hij dat dit niet kan. Of ik na de lunch kan komen, rond een uur of twee? Ik voel hem al aankomen, natuurlijk geen donder gedaan aan die band en nu nog even gauw naar een bevriende bandenman. Om twee uur sta ik voor de garage en mag meteen naar binnen rijden. Mijn wiel staat op de plek waar het drie weken geleden ook stond. Enfin, ik stap uit en zeg boa tarde tegen de rondhangende kijkmannetjes (twee maar) en tegen de slungelachtige monteur in opleiding die iets ondefinieerbaars staat te doen in het halfduister. Zo achteloos mogelijk wandel ik naar mijn wiel. Verrek zeg! De band, mijn eigen oude vertrouwde band, is keihard opgepompt!
De monteur komt te voorschijn en glundert. Ja, mooi hè? Hij pakt het wiel alsof het zijn geliefde huisdier is en toont mij de wang. Ik zie een zwarte plak rubber als een pleister op de wonde. Gevulcaniseerd, zegt hij trots. Je maar… is dat wel sterk genoeg, sputter ik. In Nederland mag zoiets volgens mij niet eens van de wegenverkeersdienst. Ha, sterk? Aan twee kanten gevulcaniseerd meneer, aan de binnenkant zit ook zo´n plak rubber, dat is kwaliteit. Prima reparatie. Ik geloof hem, hoewel ik mij dit soort reparaties vaag herinner uit mijn vroege jeugdjaren.

Mooi, dank je, goed werk, zeg ik prijzend. Erg prijzend, ter compensatie van mijn eerder gevoelde gebrek aan vertrouwen in de Portugese garagecultuur. Moet ik betalen als de baas er is of kan het nu ook? Ja het kan nu ook: vijftien euro. Vijftien euro? Is dat inclusief alles? Ja. Of ik een bonnetje wil. Nee, ik kan het toch niet van de belasting aftrekken haha…

Ik geef hem twintig euro en rijd fluitend op mijn gerepareerde wang naar huis.

Christian
februari 2013