Een goed idee met slecht gevolg, zo zou je de biobrandstof kunnen omschrijven. De prijs van tarwe schoot in één dag 25% omhoog. Leuk voor de handelaren in futures, maar dramatisch voor consumenten. Grondstoffen; het angstwoord voor de toekomst. We zullen tekort komen, nog meer tekort komen, de prijzen stijgen steil omhoog. Steenkool wordt ineens weer hot, vlees wordt onbetaalbaar. Hoe komt dit onheil zo plotseling uit de lucht vallen? Nou ja, plotseling… Grote landen als India en China – we kennen inmiddels het verhaal, dat overigens nog niet verder is dan hoofdstuk 1 – groeien. Dat wil zeggen, de bewoners willen méér, ze willen hetzelfde als bijvoorbeeld wij in Nederland. Elke dag een stukje vlees, een autootje voor de deur, lekker (veel) eten. Obesitas? Daar nu nog nooit van gehoord, maar de junkfood industrie grijpt om zich heen. Dat wil zeggen; meer vraag naar grondstoffen, alleen al om te eten. Tegelijkertijd heeft iemand bedacht dat auto’s minder CO2 uitwalmen als ze op biobrandstof rijden. Vooral sinds Al Gore is dit idee omarmd. Je kunt natuurlijk biobrandstof maken van afval, maar dat is niet. Nee, de hoogste efficiëntie bereik je met bijvoorbeeld graan, of mais. Dus moet er meer landbouwgrond komen. Dus moeten regenwouden gekapt worden (die CO2 opnemen). Een krankzinnige draaikolk waarin we zijn terecht gekomen. In Amerika bijvoorbeeld wordt biofuel gemaakt van mais. In het jaar 2017 is 300 miljoen ton mais nodig om het autopark tegen die tijd op biofuel te laten rijden. Dat rekensommetje is inmiddels gemaakt. Het betekent dat de gehéle maisproduktie (anno nu) nodig is voor biofuel. Dat is vooruitgang: honger hebben, maar wel op een schone manier kunnen autorijden.