Het is maandagmorgen en ik moet weer naar school. Ik ben op tijd en dwaal op mijn gemak door de gangen van het grote gebouw. Overal jongens en meisjes, een drukte van jewelste, maar ik kom niemand tegen die ik ken. Dan wordt het tijd om naar mijn lokaal te gaan, maar ik weet niet welke les ik heb. Een lichte paniek slaat toe en ik haast me langs de lokalen, kijk naar binnen, daar zitten de leerlingen gezellig met elkaar te praten, maar niemand die ik ken. Waar is mijn klas? Leraren komen naar de lokalen, de deuren gaan dicht. Ik probeer nog een laatste mogelijkheid en doe een deur open, stap half naar binnen, stilte in de klas, iedereen staart naar mij, verkeerde groep dus. De leraar, die ik trouwens ook niet ken, zegt dat beneden in de hal de lesroosters hangen en dat ik daar moet gaan kijken. Ik ren door de vele nu lege gangen, ren langs brede trappen naar beneden, zie overal jassen hangen, hoor overal stemmen, zie geen hond, kom eerst in een verkeerde hal, moet dan weer trappen omhoog en ben uiteindelijk buiten adem bij het bord met de lesroosters. Dan blijk ik mijn bril kwijt te zijn, die zit ook niet boven op mijn hoofd, althans mijn gehaaste vingers voelen daar geen bril. Zonder bril kan ik niets lezen. Zucht. Dan het eerste lesuur maar overslaan. Je moet je bij de feiten neerleggen, nietwaar? Opgelucht loop ik naar buiten waar het mooi weer is, maar niet warm. Ik ken de stad hier niet en besluit een terrasje in de buurt te zoeken, waar ik een kop koffie zal nemen en mijn bril ga repareren. Want de bril zat wel bovenop mijn hoofd, maar het linker glas was er uit gevallen. Gelukkig had ik dat zorgvuldig in mijn linker broekzak gedaan. Alle terrassen zitten vol, dat wil zeggen, de stoelen die in de zon staan. Ik loop langs een mooi hotel en net om de hoek in een smal straatje is nog een stoel vrij, half in de zon. Er ligt tegenover mij een sjaal en er staat een leeg glaasje, maar de plaats lijkt mij niet bezet. Dat klopt ook wel want er verschijnt een wat ordinaire vrouw die de sjaal pakt en ruzie maakt met de ober. Ze draagt een kreukelige zwarte glimmende broek en hangt zowat op mijn schoot. Het is een nauw terras. Gelukkig verdwijnt zij en kan ik mijn grote tas en mijn twee jassen die ik naast mij op een stoel heb gepropt wat ruimte geven, zodat ik behoorlijk kan zitten. Mijn bril vind ik terug tussen de jassen en verdraaid zeg, ik vind het stukje hardplastic tape waarmee ik het glas in de bril moet zetten, zomaar in mijn tas. Soms heb je geluk. Ik zit net de klooien met het brillenglas als er een klein kwaad mannetje verschijnt met een knalgeel afwasteiltje. Hij moppert op iedereen, dat er iets gelekt heeft en dat hij altijd alles moet opruimen. Hij blijkt bij de chocolaterie te horen, die vlak naast mij in het smalle straatje is gevestigd. In de chocolaterie staat een grote kale man met een witte, enigszins bruinbevlekte, doktersjas aan. Hij eet iets, zijn lippen zijn ook bruinbevlekt. Enfin, ik concentreer me weer op het brillenglas als er naast mij in de chocolaterie, die zo’n open voorgevel heeft, met uitstallingen tot in de straat, een enorm lawaai losbarst. De grote man staat met een houten gevaarte, vlak naast mijn stoel een deel van zijn uitstalling in elkaar te timmeren en dat gaat fout, want het kleine mannetje begint luid te jammeren en een deel van het hoog opgetaste chocolaterie assortiment stort omlaag in een smal steegje net om de hoek. Ik zie het mannetje de steeg in kruipen terwijl hij moppert dat nu zijn hele keuken onder de rum zit. Van hoog boven mij klettert er inderdaad een bruine vloeistof omlaag en ik heb nu pas in de gaten dat mijn linker broekspijp kletsnat is van dat smerige vocht. Ik wurm mij uit mijn terraspositie en krijg ook nog rum over mijn groene shirt en dan zie ik – verdorie! – dat ook mijn witte gymschoenen bruin bevlekt zijn. Dit maakt mij ziedend en ik stap de chocolaterie binnen en grijp daar de kassa. Als je mij niet betaalt voor deze schade gooi ik je kassa door de winkelruit, zeg ik. Maar de kassa staat muurvast, dus ik ruk er vergeefs aan. Okee, geef me dan maar vijftig euro, zeg ik. De grote man in de inmiddels geheel bruine doktersjas, moet hartelijk lachen en ik loop naar buiten, via de open voorgevel en dreig met een advocaat. Ik ga die vent aanpakken. Hoe heet die zaak eigenlijk? Ik kijk omhoog naar de gevel en kan met moeite de naam ontcijferen, het lijken wel Griekse letters. Ik lees: Hypnoticon.
Christian Oerlemans