De verovering van de nieuwe wereld

Te vuur en te zwaard.
In tegenstelling tot wat velen vinden, heeft naar mijn mening het Christendom naast enig goeds, zoals scholing, vooral veel ellende in de wereld gebracht. Je kunt hier de oorzaak vinden van ongelijkheid, discriminatie (vooral ook van vrouwen) en oorlog. De imposante kathedralen die we nu beschouwen als cultueeel erfgoed, waren tot ver na de Middeleeuwen symbolen van knechting. Wie niet to de clerus behoorde of er – financieel – niet mee bevriend was, had niets te vertellen en diende nederig en gehoorzaam te leven en te werken en armoede te accepteren als een opdracht van het Geloof. Dit Geloof moest te vuur en te zwaard worden verdedigd en verbreid onder de andersdenkenden van de wereld. Er was maar een God en dat was (en is?) de God van de Christenen. Zij die in andere Goden geloofden – en dat waren er velen – moesten worden bekeerd ofwel gedood. Ongetwijfeld hebben ook andere religies veel onheil gesticht, maar de volgelingen van de God der Hebreeën spannen met hun missiedrift toch wel de heilige kroon. Een groot deel van de wereld is hardhandig veroverd in Zijn Naam.
Tot zover mijn korte inleiding van ’te vuur en te zwaard’.

We verplaatsen ons van 1500 voor Christus naar 1500 na Christus. Er is veel gebeurd in die 3000 jaar. Van de late bronstijd kwamen we in de ijzertijd en ontstonden de gesmede zwaarden. Mede hierdoor en door grote branden (vuur en zwaard) verdwenen Oude Volken en rijken terwijl Egypte machtiger werd. Vermoedelijk omstreeks deze tijd leidde Mozes zijn in slavernij levende volk uit Egypte en sloot een verbond met de God die hem Zijn wetten dicteerde en hem voor zijn volk het land Kanaan beloofde. Deze God was vanaf dat moment aanwezig, naast uiteraard vele oudere bestaande Goden, zoals Osiris van Egypte of de Babylonische God Marduk of Ek Balan, de zwarte Jaguar God van de Maya’s in de ‘nieuwe wereld’ die nog moest worden ontdekt.
Over de vraag welke God de echte God is, zijn vele oorlogen gevoerd.

Later kreeg ‘onze’ God een Zoon en nog later zat er een Paus op een troon in Rome, als Zijn enige vertegenwoordiger op aarde. Machtiger kun je als mens niet worden. Over de kwaliteit van deze Christelijke heersers wil ik het nu niet hebben, maar het is bekend dat er veel doortrapte schurken op de Pauselijke troon hebben gezeten. Wel wil ik het hebben over de opdracht die deze Pausen gaven aan keizers en koningen om het Christendom in de wereld te verbreiden. Een Heilige opdracht. Een van de meest succesvolle dienaren was wat dit betreft Isabella I van Castilië bijgenaamd ‘La Catolica'(1474-1504).

Onder haar vlag werd in 1492 de ‘nieuwe wereld’ ontdekt door Christophoro Colombo , de Genuese zoon van een wevers echtpaar. Als handelaar bereisde hij de Middellandse zee en de Atlantische Oceaan voor zover die bekend was. De Portugezen hadden al een flink stuk van de West Afrikaanse kust verkend, op hun zoektocht naar het rijke land Indië, waar een machtige Christelijke vorst zou regeren, genaamd Pape Jan, de priester koning. Tijdens de kruistochten werd dit mythische verhaal nog voor waarheid aangenomen. Pape Jan zou vanuit het Zuiden en Oosten de moslims aanvallen met een groot leger en de kruisridders te hulp snellen in het Heilige land. Pape Jan was volgens overlevering een afstammeling van een van de drie Wijzen uit het Oosten.

De route naar Indië.
Terug naar de zeevaart. Imiddels was men er enigszins van overtuigd dat de aarde rond was en er ontstonden ideeën over een korte route naar het rijke Indië. Deze ideeën werden vooral vertolkt door zeevaarders, het landvolk onder leiding van de Paus geloofde nog in een platte aarde. Columbus was door zijn handelsreizen een goed zeevaarder en navigator geworden en was van mening dat men Westwaards varend in korte tijd Indië en zelfs China kon bereiken, gebruik makend van de passaatwinden. Hij klopte voor de financiering aan bij de Portugese koning João II (1481-1495) maar die koos voor de Vlaming Ferdinand van Olmen (Fernão Dulmo), niet toevallig, want de Vlaamse zeelieden en handelaars hebben een grote bijdrage geleverd aan de Iberische kolonisatie. Van Ferdinand van Olmen is overigens nooit meer iets vernomen nadat hij Westwaards koers zette.
Het was ook niet toevallig dat Columbus in Portugal financiering zocht. Hij woonde sinds 1480 in Lissabon als boekhandelaar (in o.a. foutieve geografische boeken en kaarten). De Portugezen waren de ontdekkingsreizigers van die tijd, gestimuleerd door Hendrik de Zeevaarder (Infant Dom Henriques) een zoon van koning João I. Prins Hendrik vestigde een zeevaartschool in Sagrés nabij Kaap Sao Vicente, toen het einde van de wereld genoemd. Hoewel hij zelf geen zeevaarder was zorgde hij voor de ontdekking van Madeira en de Azoren en de Goudkust van Afrika. Zijn belangrijkste doel was de verovering van de rijke Moslim haven Ceuta waar de karavaanroutes eindigden. Toen er na zijn verovering geen karavanen meer kwamen besloot hij om zelf de rijkdommen uit Afrika te halen en de Mohammedanen terug te dringen richting Sahara. Hij verwachtte hierbij steun vanuit het Zuiden, door een mythische koning-priester Johannes die in midden Afrika over een groot Christelijk rijk zou regeren. Waarschijnlijk was dit dezelfde Pape Jan op wiens hulp de kruisvaarders in het Heilige Land vergeefs hadden gewacht.
De ‘kruistocht’ naar de Moslimstad Ceuta werd een grote onderneming, gesteund door Paus Gregorius XII en onder leiding van de prinsen Dom Henriques en Dom Pedro. Koning João I voer zelf mee op de Koninklijke Galei. De vloot herbergde een troepenmacht van 50.000 man, op tientallen grote linieschepen, meer dan honderd galeiën en nog eens honderden kleine schepen. Via Lagos, Faro (windstilte), Tavira en Tarifa (veel wind) bereikte deze enorme vloot de baai van Algeciras nabij Gibraltar, in het zicht van de geschrokken Moren.

Twee stormen.
Als de Armada in een maanloze Augustusnacht uitvaart naar Ceuta aan de overkant, steekt een Westelijke storm op waardoor een deel van de vloot met de sterke stroom mee door de Straat van Gibraltar wordt geblazen en in Malaga beschutting zoekt. Onder leiding van Dom Henriques wordt de vloot daarna opnieuw gegroepeerd maar onderweg naar Algeciras worden ze alweer door een storm overvallen. Dit keer uit het Oosten. Deze Bijbelse Levantijn (waar ook apostel Paulus tijdens zijn reis door werd getroffen) slaat de vloot opnieuw uit elkaar. De grote linieschepen verwaaien of lopen aan de grond. Alleen de kleinere fluitschepen en galeiën kunnen roeiend onder de wal van Ceuta komen, waar ze ankeren en vanaf de stadsmuren worden beschoten. De gouverneur van Ceuta Salah Ben Salah stuurt boodschappers naar de koning van Fez om versterking te vragen.
Het verhaal wil dat er uiteindelijk een Moslim leger van 100.000 man in Ceuta de komst van de Portugese veroveraars afwachtte. Het duurde natuurlijk wel even voordat Dom Henriques de vloot weer op orde had in de baai van Algeciras, waardoor de Sultan dacht dat het gevaar geweken was. Opgelucht stuurde hij de voor hem dure legermacht huiswaarts. Fatale zuinigheid zoals later bleek, want Dom Henriques wist zijn vader João I ervan te overtuigen dat de stormen geen teken van God waren en met goedkeuring van de koning maakte hij de vloot gereed voor een hernieuwde aanval.
Als de Portugezen aan land gaan (augustus 1415) ontmoeten ze nauwelijks weerstand, want er was niet meer op hun komst gerekend. De Portugese vlag werd gehesen en de eerste Europese kolonisatie was een feit. Na Ceuta veroverden de Portugezen een ketting van steden langs de Afrikaanse Oostkust, waaronder Tanger en Casablanca (Casa Branca).

Portugal vs Castilië.
De slimme Columbus profiteerde van de animositeit tussen Portugal en Castilië & Léon en ging na zijn afwijzing in Portugal met zijn plannen naar Isabella van Castilië die geen vriendin was van de Portugezen door de ‘successieoorlog’ die zij moest voeren tegen de Portugese koning Afonso V. Hij was een kleinzoon van João I en maakte aanspraak op de troon van Castilië omdat hij getrouwd was met zijn nicht Juana van Castilië.
Aardig detail: deze Juana was de dochter van Hendrik IV van Castilië bijgenaamd Hendrik de Impotente. Juana was enig kind uit zijn tweede huwelijk met Joana van Portugal, die wellicht vreemd ging met Beltrán de la Cueva, een vertrouweling aan het hof. Hierdoor werd Juana van Castilië in de wandeling Juana la Beltraneja genoemd, met verwijzing naar haar verwekker.
Eenmaal op de troon huwde de 18-jarige Isabella met de 17-jarige Ferdinand II van Aragón. Zij was geen lekkere tante als je de geschiedenis mag geloven. Haar vroomheid leidde tot haar ongekend fanatieke missie tegen ongelovigen. Samen met Ferdinand richtte zij de ‘Inquisitie’ op en verdreef uiteindelijk de laatste Moren uit Granada. In 1492 tekende zij het ‘verdrijvingsedict’ tegen de Joden die vanaf toen niet meer welkom waren in Spanje, tenzij ze zich lieten bekeren. Honderdduizenden Joden gingen op de vlucht met achterlating van hun bezittingen. Zij ontsnapten vooral naar Portugal, waar ze vijf jaar later eveneens op de vlucht moesten voor de steeds harder optredende Inquisitie.
Columbus beloofde Isabella rijkdom uit Indië en tevens zwoer hij de heilige eed dat hij alle ongelovigen in de verre gebieden Spaans en Katholiek zou maken. Dit trok Isabella over de streep. Zij gaf Columnus geld voor zijn expeditie. Veel was het niet, hij kon voor hemzelf een driemast ‘kraak’ uitrusen (de Santa Maria). Twee rijke ondernemende kooplieden waren nu bereid om mee te doen en stelden twee karvelen beschikbaar, de Pinta en de Niña. Dit waren zelfs voor die tijd kleine schepen. De Pinta was nauwelijks 16 meter en de Nina 21 meter. Het waren zware logge zeilschepen met een waterplaatsing van 40 en 60 ton. (Ter vergelijking: een modern zeiljacht van 15 meter weegt zo’n 10 ton.) Karvelen waren uitgerust met een latijns tuig (spriet tuig) waardoor ze redelijk aan de wind konden zeilen. Op de Canarische eilanden werd dit tuig vervangen door vierkante tuigage, omdat ze met de Noordoost passat wind mee zouden hebben.
De Pinta en de Nina werden gevaren door de broers Pinzón, die onderweg ruzie kregen met Columbus over de te varen route. Columbus strandde uiteindelijk op Haïti waar hij van de restanten van de Santa Maria een fort bouwde en 40 man achterliet toen hij met de Nina als vlaggenschip terug voer. Hij noemde het ontdekte (ei)land Hispaniola en werd later Gouverneur van dit eiland.

Keerpunt, teer punt.
Columbus maakte vier reizen naar de West, nog steeds in de veronderstelling dat het Indië was. Zijn ontdekking markeert een keerpunt (en een teer punt) in de geschiedenis van de mensheid. Een golf van genocide spoelde over de continenten, volken werden uitgemoord, beroofd of eindigden in slavernij. Er worden (nog steeds) heldendichten gezongen over deze periode waarin Europa de baas werd over de wereld, uitgezonderd het geïsoleerde China. We overwonnen, we bekeerden, we brachten onze ‘beschaving’ met kogels en ziekten.
Onze ziekten velden eveneens de kleine kolonie Hispaniola en toen Columbus terug kwam, op zijn tweede reis met 17 schepen eind 1493, leefden nog een paar kolonisten, onder aanvoering van de wrede kapitein Margarit. Columbus herstelde de orde en met de nieuw aangekomen conquistadores gingen ze op zoek naar goud. Al het denken en doen draaide in die tijd om Goud. Maar op Hispaniola vond men weinig of niets. Dus werd de aandacht gericht op slaven. Ze namen ongeveer 1500 Arawaks gevangen en Columbus stuurde er 500 met een van zijn schepen naar Spanje. Deze slavenhandel werd geen succes, de helft stierf onderweg en van de andere helft stierven de meesten na hun verkoop in Spanje.
De Spaanse Kroon bleef geloven in de rijkdommen van Indië en stuurde schepen met legers en kolonisten naar de West. De slavenhandel lieten ze voorlopig in handen van de Portugezen. De grootste en belangrijkse slavenveiling van Europa vond plaats in havenstad Lagos aan de kust van de Algarve. In 1494 sloten Spanje en Portugal een verdrag – het Verdrag van Tordesillas – waarbij beide grootmachten de nieuwe wereld verdeelden, Spanje het Westen en Portugal het Oosten. Met Hispaniola als thuisbasis pakten de Spanjaarden de Caribische archpel en midden Amerika en onder aanvoering van Hernando Cortés veroverden ze het Aztekenrijk in het huidige Mexico. Terwijl de Portugezen Brazilië koloniseerden, trokken de Spanjaarden langs de Westkust richting het huidige Peru en Guatamala. Columbus heeft dit niet meer meegemaakt, hij stierf na zijn 4e reis in 1506, in de overtuiging dat hij via de Westelijke route Azië had bereikt. Zijn tijdgenoot de Florentijn Amerigo Vespucci meende echter – evenals vele ‘wetenschappers’- dat er een groot nieuw continent was ontdekt. Als bankier in dienst van de familie de Medici gevestigd in Sevilla, raakte hij in de ban van ontdekkingsreizen en hij ontdekte uiteindelijk het meeste van de nieuwe wereld die daarom naar hem is vernoemd.

Panama Stad.
In 1519 werd door de conquistador Pedro Dávila de stad Panama gesticht als voornaamste Spaanse haven voor goud- en zilvertransporten.Vanuit deze nieuwe kolonie werden expedities georganiseerd, vooral Zuidwaarts. Een grote “Held” was Francisco Pizarro die Dávila opvolgde als Gouverneur en samen met zijn broers Hernando, Juan, Gonzalo en Pedro een expeditieleger aanvoerde en het rijk van de Inca’s binnentrok. Er deden veel verhalen de ronde over de enorme hoeveelheden goud die te vinden zouden zijn bij de rivier de Pirú (nu Peru). Na een paar kleine mislukte expedities, rustte Pizarro in 1532 een expeditieleger uit van 182 man, voetvolk, cavalerie, priesters en kwartiermakers. Hij sloot een verbond met de huursoldaat Diego de Almagro en diens manschappen en met de priester Hernando de Luque, want zonder steun van God en de Kerk was het onmogelijk om voldoende volgelingen bij elkaar te krijgen voor een tocht door de duivelse jungle. Onderweg vestigde Pizarro de eerste Spaanse nederzetting Sao Miguel de Piura waar een tiental mensen achterbleef waaronder uiteraard de priester de Luque. Zij vingen enige Inca’s die na marteling bereid waren als gids te dienen en de weg te wijzen naar de stad Cajamarca.
Pizarro had het geluk dat de Inca’s al veroverd waren door Europese ziekten zoals de pokken en de mazelen. Bovendien waren ze in een burgeroorlog verwikkeld over de troonopvolging, tussen de ‘Goddelijke Leider’ Atahuallpa en diens halfbroer Huáscar. In November 1532 bereikte Pizarro met zijn legertje de stad en sloeg kamp op aan de rand van een grote open vlakte die gedeeltelijk ommuurd was. Later bleek dit het exercitieveld te zijn van het enorme leger van Atahuallpa dat nabij de stad in een legerkamp verbleef.
Het nu volgende verhaal is gebaseerd op een oogetuigeverslag van een kroniekschrijver die Pizarro vergezelde. In opdracht van de Spaanse Kroon alsook van de Paus werd er nauwkeurig verslag gedaan van de veroveringen en bekeringen. Al in 1534 werd een rapport van Pizarro’s heldendaden gepubliceerd in Sevilla.
Gouverneur Pizarro stuurde zijn broer Hernando naar de stad om te melden dat hij namens de Grote Spaanse Koning en heerser over de wereld was gekomen als broeder en vriend. Later bleek (histories) dat Atahuallpa geen weet had van de aanwezigheid van Spanjaarden in Midden Amerika en ook dat hij bijvoorbeeld niets wist van de Azteken (die al ‘veroverd’ waren). Hij was vol zelfvertrouwen en zonder enige angst voor dat groepje vreemd uitgedoste figuren en hij was graag bereid om de vertegenwoordiger van zo’n grote onbekende koning te ontmoeten. De volgende dag om 12 uur zou hij hiertoe op het plein verschijnen.
Toen de avond viel zagen de Spanjaarden zich omringd door duizenden kampvuren van het onafzienbare Inca legerkamp bij de stad. En ze waren bang. Ze konden niet slapen en piesten ’s nachts in hun maliënkolder van angst, want het verhaal ging dat het leger van Atahualpa, dat de kilometers lange vallei vulde, uit meer dan 80.000 manschappen bestond. Pizarro had honderd man voetvolk en zestig ruiters tot zijn beschikking. Hij voorvoelde wel dat zijn legertje onder de voet zou worden gelopen en in overleg met zijn legerleiders, met name zijn broers, besloot hij het veld te omsingelen. De helft van de cavalerie en infanterie verschool zich aan de ene kant en de andere helft van de mannen zocht een schuilplaats aan de overzijde van het veld. De artillerie plaatste hij samen met de ‘hoornblazers’ op een heuvel zodat zij het hele veld konden bestrijken. Op een teken van hem zouden zij op hun trompetten blazen, zoals bij de bestorming van Jericho, en de Inca’s op het plein beschieten.

De Entree van de Inca Vorst.
De volgende middag om 12 uur verscheen de grote Goddelijke Leider Atahuallpa, in een draagstoel gedragen door 80 mannen en vooraf gegaan door 2000 man die zijn pad veegden en alle strootjes en andere ongerechtigheden verwijderden. Het houtwerk van de draagstoel was beslagen met goud en zilver, de vorst zat op een prachtig zadel en was eveneens gehuld in zilver en goud, met reusachtige smaragden als ambtsketen rond zijn nek en flonkerende juwelen in zijn gouden kroon. Het was een feest van schoonheid en kleur. Achter de draagstoel volgden nog twee rijk versierde stoelen met hooggeplaatste edelen en daarachter nog weer twee prachtig versierde hangmatten met belangrijke hovelingen. (De hangmat is ook een ontdekking van de Spanjaarden). Langzaam vulden duizenden Inca’s het terrein, allen in feestelijke kleurige gewaden, getooid met papagaai veren in bonte kleurenpracht, begeleid door tromgeroffel en gezang. In de kronieken omschreven als decadent en vrouwelijk.
Toen Atahuallpa geheel omringd was door zijn zingende en dansende onderdanen wenkte hij Pizarro naderbij. Echter niet Pizarro, maar de Dominicaner frater Vincente de Valverde wrong zich tussen de Inca’s naar voren met in zijn ene hand een groot kruis en in zijn andere de Bijbel. De frater begroette de Inca Koning namens de grote heldhaftige veldheer Francesco Pizarro in dienst van de Koning van Spanje en de wereld en namens de Paus, de vertegenwoordiger van God op aarde. Zwaaiend met de Bijbel verzocht hij hem omlaag te komen met zijn draagstoel opdat hij hem deelachtig kon maken van de Goddelijke boodschap. In een lange donderpreek sommeerde hij Atahuallpa zich te onderwerpen aan de Wetten van de Heer Jezus Christus en zijn legers in dienst te stellen van de Koning van Spanje. Hiermede zou hij voor zichzelf en zijn volk vrede, geluk en onsterfelijkheid verwerven omdat zij, net als de Christenen, na hun dood zouden verhuizen naar het Paradijs.
De Inca vorst zal er niet veel van hebben begrepen. Hij strekte zijn hand uit naar de Bijbel, in de veronderstelling dat het een geschenk was. De frater wilde het Boek hulpvaardig voor hem openen, maar kwam hierdoor te dicht bij en ontving een flinke mep voor deze vrijpostigheid. Toen het Atahuallpa na enige pogingen lukte om het Boek open te slaan zag hij letters en plaatjes die hem niets zeiden. Hij liep rood aan van kwaadheid door de belediging en smeet het Boek meters weg in het zand. Verbijsterd raapte de priester zijn Bijbel op en barstte daarna uit in een luide roep om vergelding van deze Godslastering. Hij riep alle aanwezige Christenen op om de ongelovige honden te straffen en maakte zoveel misbaar dat Pizarro wel moest reageren. De gouverneur stak zijn hand op, het afgesproken teken voor de artillerie.

De slachting.
Onder oorverdovend trompetgeschal werden de Inca’s op het plein neergemaaid. Vanaf de zijkanten stormden nu de ruiters naar voren met hun stalen zwaarden en lansen. De paarden droegen ratels aan hun benen wat voor een afschrikwekkend kabaal zorgde. De weerloze Inca’s die nog nooit paarden hadden gezien raakten in paniek en vertrapten elkaar om weg te komen. Ze werden meedogenloos achtervolgd door de cavalerie, terwijl de infanteristen zich met hun zwaarden een weg baanden richting de schreeuwende priester bij de draagstoel. Ze staken de dragers dood, maar steeds weer nieuwe Inca’s namen het over en hielden hun leider omhoog, totdat een groep cavaleristen met geweld de draagstoel omver reed zodat de Inca vorst in het zand viel, voor de voeten van Pizarro, die zich met zwaard en degen ook niet onbetuigd liet. Hij nam ter plekke de Inca vorst gevangen en tot zijn verbazing en die van zijn soldaten kwam geen enkele Inca hun leider te hulp. Als losgeld eiste Pizarro een enorme hoeveelheid goud die hem ook probleemloos de volgende dagen werd geleverd. De Inca’s vertrouwden erop dat na de betaling hun vorst zou worden vrijgelaten. Maar Pizarro doodde de naieve vorst alsnog en vertrok met al het goud dat de paarden konden dragen. Volgens de kronieken lagen er tenminste 7000 doden op het slagveld dat in feite een slachtveld was. Gewonden kropen kermend rond, zonder hun afgehakte ledematen. Een gruwelijk tafereel, dat echter door geen enkele schilder is vastgelegd.
Toen ik de beschrijvingen van de kroniekschrijvers las schaamde ik mij en voelde me schuldig. Je kunt het de conquistadores niet kwalijk nemen, zij deden hun werk voor Koning en Kerk in de overtuiging dat het goed was. Zelfs Isabella de Katholieke kun je deze genocide niet verwijten. De verovering van de ‘nieuwe wereld’ was (en is) een misdaad tegen de menselijkheid met als enige schuldige de Religie, die het legitimeerde.

Christian Oerlemans 2021.