Autopech (deel 1)

Hoeveel autopech heb je gehad in je leven? En hoe was het?

Voor mij was er een periode zonder pech, toen ik succesvol aan het werk was en dus nieuwe auto’s reed. Hoewel? Op de snelweg komend van Utrecht wilde mijn toch redelijk nieuwe Alfa GTV6 ineens niet meer schakelen. Dus in z’n vijfde verder gesukkeld naar de garage in Zuid. Veel gasgeven met slippende koppeling bleek de auto geen goed te doen. Veel later ook nog eens zoiets meegemaakt met een oude Saab Turbo. Kom ik nog op terug.
De meeste mensen worden denk ik chagrijnig bij autopech. Of bang. Of kwaad. Ik ervaar het meer als de hand van God, hoewel ik niet gelovig ben. Het lot slaat toe, maar het is geen noodlot. Het is meer een vingerwijzing naar een verrassende wending in het leven. Hoezo plannen? Hoezo op tijd ergens naar toe? Onmiddellijk moet ik denken aan Gershwin die zei: “het leven is net als jazz, het leukste is improviseren”.

In mijn jeugdjaren had ik vaak autopech. Het meest uitgebreid komt dit voor in mijn boek ‘Op weg naar de Noordkaap’, een reis die ik samen met mijn vriend en fotograaf Cees Lantzendörffer maakte in 1959, in een Citroën Traction Avant van bouwjaar 1949. Goed beschouwd toen nog niet zo oud, maar de technologie was weliswaar eenvoudig, doch ook kwetsbaar. Lees het boek en leer bijvoorbeeld hoe je een gebroken versnellingsbak demonteert teneinde een andere – uit de sloop – te monteren.
Na mijn pensionering begon ik weer in oude auto’s te rijden, met gevolg dat jeugdherinneringen opwelden. De jongste verrassing is nog slechts drie dagen oud – nu ik dit schrijf – en laat ik hiermee beginnen dan komen de andere verhalen vanzelf.

Wij reden van Mérida in Spanje richting Porto in Portugal, waar we gingen overnachten in Castelo de Gouveia, nabij een gehucht aan de Douro genaamd Marmorial. Willemine was net twee dagen ziek geweest met darmperikelen hetgeen onze plannen al enigszins in de war had gestuurd. Een dagje later dan gepland zijn we op weg met W hangerig in de bijrijderstoel. Geen toeristische route, maar de kortste weg naar een hotelkamer opdat zij weer naar bed kan. Rond het middaguur wil ik koffie dus wij dwalen af op zoek naar een dorp genaamd Toloso. Er blijken twee café’s te zijn, waarbinnen stevig gerookt wordt door ongeschoren manvolk, zodat we tegen een blauwe walm aanlopen en W onmiddellijk weer naar bed wil. Het volgende dorp moet dan maar koffie brengen, dus de Volvo weer gestart bij een omgevingstemperatuur van 39 graden Celcius. De fan draait hevig, de airco blaast, niets aan de hand. Onderweg naar Mérida, enige dagen terug, heb ik W erop gewezen dat het van imminent belang is om de temperatuurmeter in de gaten te houden. De wijzer mag rechtop staan, maar niet verder naar rechts bewegen. Het begrip imminent is hier terecht gekozen: het woordenboek zegt ‘boven het hoofd hangend, iets dat zonder voorafgaande waarschuwing kan gebeuren’.
Wij rijden een provinciale weg omlaag als ik een vreemd geluid hoor en – uiteraard – onmiddellijk naar de temperatuurmeter kijk. De wijzer hangt in de rechterhoek als een lamgeslagen bokser. Ojee! Gelukkig daalt de weg naar een groepje huizen en op een klein pleintje parkeer ik de oude Volvo, voor een kleine comestibleszaak, centraal tussen twee café’s. Stilte alom, zinderende middagrust. W blijft rustig zitten, verwacht wellicht dat het probleem spoedig verholpen zal zijn. Ik daarentegen krijg dat avontuurlijke gevoel dat door onverwachte levenswendingen wordt veroorzaakt en wandel naar het dichtstbijzijnde café met de naam Chez Claudia, waar een oude man op het terrasje zit, zoals het hoort in Portugal. Binnen is het donker, de waard blijkt een lange man met een zekere erudiete uitstraling en hij blijkt dan ook zowaar enig Engels te spreken. Claudia is niet aanwezig, haar zien we later op het balkon de slaapkamertapijtjes uitkloppen. Hoewel mijn Portugees beter is dan zijn Engels, volhardt de waard in deze taal, terwijl ik de autopech omschrijf en een espresso (hier een bica genaamd) bestel. Dan bedenk ik mij dat W beter uit de auto kan komen en ik laat haar weten dat we hier voorlopig even blijven. De waard heeft inmiddels een mecânico gebeld en tot onze verrassing staat die binnen de kortste keren voor de deur, met een oud Opeltje. Een joviale man, genaamd Luis. Samen openen we de motorkap van waaronder ons een verzengende hitte tegemoet slaat. Voorzichtig opent hij de container van de koelvloeistof, maar geen gevaar voor stoom of kokend water, er is geen vloeistof meer. Luis verdwijnt naar het café en komt samen met de waard terug, met karaffen water, de karaffen waarin gemeenlijk wijn wordt geserveerd. Na een stuk of zes karaffen dien ik de motor te starten en het probleem wordt onmiddellijk zichtbaar: stoom uit de slangaansluiting van de radiateur. Motor af! Luis draait met zijn zakmes de slangklem los en toont mij een scheurtje in de tuit van de radiateur. Te repareren? Haha.. nee meneer, hier moet een nieuwe radiateur komen. Noodreparatie? Probeer ik nog. Luis is bereidwillig, stapt in zijn Opeltje om gereedschap en koelvloeistof te halen. Met mooi rood tape omwikkelt hij de radiateuruitloop en monteert de slang er weer op. Nu starten. Pffft…stoom ontsnapt en water druipt omlaag. Hopeloze zaak dus. Er moet echt een nieuwe radiateur komen. En wat erger is, volgens Luis is vast en zeker de koppakking naar de filistijnen. Kortom, de kop moet eraf zodat de zitting gevlakt kan worden (dit legt hij uit in het Portugees) en er een nieuwe koppakking kan worden gemonteerd. Het dringt langzaam tot mij door dat dit een grote reparatie is. Abrantes is nog 10 kilometer. Hoe kom ik bij een werkplaats daar? Moeten we worden gesleept? Kan Luis dit regelen? Of de waard misschien? Hoho zegt Luis, maak je geen zorgen, hij kan dit wel repareren. Ah gelukkig, dat valt alweer mee. Samen over de verhitte motor gebogen, onder de schaduw van de motorkap, vraag ik of hij een hotel weet, of een kamer, of hoe dan ook een onderkomen in dit dorp met tien huizen, een kerk en twee café’s die geen van beide de titel ‘hotel’ op het door een koffiemerk gedoneerd zonnescherm dragen. Luis gaat mij voor naar het café en begint mobiel te telefoneren. Hij belt het hotel, legt de waard uit. Is hier dan een hotel? Ja een heel erg luxe hotel dat pas een jaar geleden is geopend, slechts twee kilometer lopen, voorbij de kerk rechtsaf. Twee kilometer lopen met drie koffers, twee laptops, drie tassen met schildersspullen… Luis komt naast me staan en geeft zijn mobiele telefoon: hotel. Ik krijg een man aan de lijn en tot mijn opluchting spreekt deze een beetje Engels. Een kamer? Ja ja, dat is mogelijk. Hoelang? Luis heeft me duidelijk gemaakt dat het wel drie dagen gaat duren. Drie nachten dus. Dat kan zegt de receptionist, de prijs is 120 euro. Voor drie nachten? Nee, per nacht. Hè?? Wat zegt u? In deze negorij zo’n tarief? Reagerend op mijn verwonderde protesten, verlaagt de man de prijs naar 100 euro, althans, dit wil hij met zijn patron overleggen. Ik stem maar toe, wat moet je anders? Ik geef Luis zijn telefoon terug en zeg dat het 100 euro gaat kosten, per nacht ja. Luis en de waard en twee inmiddels aangeschoven oudere mannen vallen welhaast in katzwijm en grijpen zich vast aan het tafeltje. Hierop staat het flesje water van W en mijn koffie plus een tosti ham/kaas waarvoor ik alles bij elkaar twee euro zestig heb betaald. De verontwaardiging van de mannen is dus goed verklaarbaar. Luis pakt zijn mobiele telefoon en belt weer naar het hotel, een lang gesprek in het Portugees. Uiteindelijk krijg ik weer de receptionist aan de lijn: de prijs is gedaald naar 80 euro. Wow. Hoewel de omstanders het nog steeds belachelijk duur vinden, stemmen wij uiteraard hiermee in. Luis biedt aan om ons te brengen. Met dat Opeltje? Nee nee, hij haalt even een grote auto, voor de bagage. Tien minuten later rijdt hij voor in een mooie nieuwe Volvo. Hoe bestaat het. Nu vertrouwen we Luis helemaal ten Volvo. We laden alles in, rijden rond de kerk een zandweg in en bereiken een groot gebeuren, met stallen en huizen en landerijen. Van buiten authentiek, van binnen schokkend modern, nihilistisch met geschuurd beton en veel glas en een open badkamer achter het bed. Honderd meter verder in het land ligt een monumentaal zwembad. Wij zijn de enige gasten en het restaurant is helaas – met excuses hiervoor – gesloten. We gaan even op bed liggen, met de airco op 24. Dan tegen zes uur wandelen we naar het zwembad en doen gewoon net of we met vakantie zijn. W gaat zwemmen. Nu komt over de zandweg een grote auto aanstuiven, waaruit de eigenaar te voorschijn komt. Hij heet Francesco en hij beweegt zich voort op een wonderlijke zwaaiende manier. Heeft duidelijk een motorische storing opgelopen (evenals onze Volvo). Francesco offreert mij een biertje uit de betonnen bar bij het zwembad en vertelt dat zijn familie 15 architecten telt. Kennelijk allemaal dol op strakke betonnen vormgeving, rechte lijnen, rechte hoeken. Francesco heeft in auto’s gedaan, hij was marketingmanager van Citroën (en kent dus reclamebureau RSCG waarmee ons bureau in 1988 samenging), later baas bij Volkswagen en Skoda en tenslotte hoogste baas van Fiat Portugal. Hij is hier in Casa Branca geboren en verwezenlijkt kennelijk een soort herenboerendroom. Maisvelden zover het oog reikt, tot aan de oever van de Tejo (Taag). De helft van zijn land was al van zijn moeder, de andere helft heeft hij bijgekocht van de buren. Ruim honderd hectaren, waarover de hele dag sproeiers rijden die gevoed worden vanuit de rivier via een ingenieus buizensysteem en een pomphuis.

’s Avonds rond acht uur wandelen we naar het dorp, W denkt dat zij misschien iets moet of kan eten. Ons bekende café serveert geen maaltijden, maar een oud omaatje heeft ons ‘s middags verzekerd dat het eten aan de overkant heel goed is. Dit café meldt dan ook ‘restaurant’ op het zonnescherm. Als W de donkere rokerige bar ziet heeft zij geen eetlust meer, maar ik loop door en vindt zowaar een kamer met gedekte tafeltjes, waar een echtpaar met kinderen zit te eten. Kom binnen, roept de man in het Portugees. Het eten is hier goed. Het omaatje had wellicht gelijk. We kiezen een tafeltje bij het raam en ik bestel een karafje rode huiswijn (kan nooit verkeerd zijn in Portugal) terwijl W een watertje neemt. We kunnen kiezen: vissoep, Portugese biefstuk of lombo van het varken. W neemt de lombo, die heel droog blijkt. Portugese biefstuk bestaat uit dunne lappen vlees, half gebakken half gestoofd, met een gebakken eitje er bovenop. Tomaten sla met uit erbij, best te doen. Het meisje dat bedient en een soort kinderachtig kruippakje draagt, spreekt na enige aarzeling een paar woorden Engels. Zij is de dochter van de eigenaar en heeft vakantie. We complimenteren haar met haar talenknobbel, hetgeen ze glunderend accepteert. Ze heeft prachtig dik zwart lang haar, grote verbaasde ogen en een huppelend loopje. ‘You’re welcome’, zegt ze te pas en te onpas. Ze vertelt trots dat zij de chocolade mousse die ik als toetje heb gekozen zelf heeft gemaakt. W durft geen toetje te nemen en zegt later dat ze hier nooit, nee nóóit meer wil eten. Gelukkig blijkt dan het restaurant in ons hotel geopend en staat er een kok tot onze beschikking die met heel veel plezier heel erg lekker kookt.

De tweede avond – we eten in het hotel-restaurant dus – zitten daar ook Francesco en zijn aantrekkelijke echtgenote Margarita. Mooie mensen van duidelijk goede familie, spreken Engels, Frans, Italiaans en uiteraard Portugees. Na het eten schenkt Francesco ons een frambozenlikeur die aan cognac doet denken, gemaakt door een vriend, en daarna nodigt hij ons uit in zijn bar. Deze bar is een monument voor hemzelf. Er is een wand geheel beplakt met rally-foto’s, Citroën DS, Austin Mini Cooper, Fiat Speciaal; tientallen auto’s vliegend door zanderige bochten tijdens de rally van Monte Carlo of ander spektakel. Francesco staat vaak op de foto’s, met officiële mannen erbij en auto’s met nummers. Zodra we binnen zijn draait hij op de bar een film op zijn notebook, waarop Margarita dansend te zien is. Zij danst prachtig, uitdagend, wulps zou men kunnen zeggen. Wij drinken een glas en zij laat foto’s zien van hun huis aan de westkust, bij Nazaré, waar de oceaan woest kan zijn en waar mooie eilanden bij hen voor de deur liggen. Dan besluit Margarita dat het tijd wordt om te dansen, dus zet Francesco de muziekinstallatie op luid en W – inmiddels weer bijna beter – voegt zich heupwiegend bij Margarita en de dames draaien en tollen en swingen jeugdig door de tent, zodat ik mij niet kan inhouden en mij eveneens in bochten begin te wringen. Francesco kijkt genietend toe, dansen kan hij niet (meer), maar hij gaat sowieso door zijn motorische storing dansend door het leven. Zo maken wij dus nieuwe vrienden. En zoals ik in het begin van dit verhaal al schreef, tegenslag opent nieuwe kansen en vergezichten op veranderingen. Het leven wordt pas leuk als het misgaat.