Ouderdom

Ouderdom komt met gebreken
dit is me inmiddels wel gebleken
’s nachts onder een extra deken
en toch nog
mijn voeten koud

Terwijl mijn voeten ijskoud blijven
droom ik van prettig warme lijven
en wil ik natuurlijk voetje wrijven
met haar
van wie ik houd

Aan ouderdom moet je niet denken
laat je door je pijn niet krenken
blijf aan het leven aandacht schenken
zet ‘m op
en ga voor goud.

Zwart op Wit.

Zwart op Wit.

Zij wilde trouwen
gelijk maagdelijk in
een witte koets met
witte paarden en
een wit boeket van
onschuld en vreugde
maar onschuldig was
zij niet bevlekt reeds
voordat toegestemd
ik zag de ruiten
zwaar beslagen zonder
zicht naar voren of
vooruitzicht in de tijd
stadhuis nu een hotel
de bruidssuite te duur
voor dubbelzijdig dromen.

Mijn oma’s koets was
zwart van dof verdriet
de mannen in het wit
slagers zonder hart
broeders van gesticht
geen weerstand meer
geen bedrog of droom
ooit wit geweest
wit als de koets
waarin ik reed met
haar in roze droom
haar borsten puntig
wijzend naar beslagen
vensters haar koninklijk
wuivende hand gesierd
met ring van trouw.

In verlatenheid zie ik
haar gaan met paraplu
en tassen vol ideeën
die er niet toe doen.

Mijn meisje met de
blonde korenschoof
zo hoofs bewegend in
de wuif naar onontgonnen
werelden daarbuiten
achter onbezonnen
vensters met de wasem
van geluk of van gelukt
per witte koets op weg
waarheen dit wenkend
leven nog te ontdekken
valt nog te ervaren
dat pijn vaak tegenvalt.

Het zijn verhalen slechts
verhalend van een droom
die ooit aan scherven valt
op de bodem van een
zwarte koets met zwarte
paarden en daarna de
zwaarte van het zwart
de bodem ingeslagen
vergezeld van wat wij
hopen en van hopen
zwarte aarde en het stof
waarheen wij reizen
en dagelijks dolen
om niet te denken
aan wat ondenkbaar is.

Wij trouwden in het wit
en wilden kleurrijk leven
totdat de zwarte auto
met verslagen vensters
langzaam voorbij schoof
aan de verre horizon.

Covid 19

Laat mij maar liggen
lieve schat
ik lig hier goed
als in een warm bad
van liefdevolle zorg
waarin mijn wezen
zich eindeloos ontpopt
wat ik jarenlang verborg
de huilbui die niet stopt.

Mei 2020
Christian

De Vrouw

gekleed in geur
de pink gestrekt
schrijdt zij mijn leven binnen
haar lippen rood
in lachend woord
hoor ik haar toverlijke zinnen
zo luisterrijk is zij
dat ik vergeet
en haar mijn ziel laat winnen
ontkleed raak ik
tot op mijn hart
nu wil ik opnieuw beginnen
nog één keer
ongekwetst vooruit
voorbij al mijn herinneringen

Christian
mei 2014

In Huis

Ik zit in huis
en staar vooruit
hoewel er
weinig wenkt
of niets wellicht
of iets dat wij
niet weten.
Ik staar vooruit
en voel hoe alles
achteruit gaat
terwijl ik staar
vervaagt mijn
verleden zie ik
mijn toekomst
kleiner worden.

Maart 2020

Als de nood het hoogst is.

15 maart 2020.
Ja de nood stijgt. Op mijn leeftijd met bovendien prostaatkanker moet ik mij zorgen maken. Maar, zoals mijn vader zei; ‘we hebben wel voor hetere vuren gestaan’. ‘Vriezen we dood, dan vriezen we dood’ hoor ik mijn moeder zeggen. En; ‘zo’n vaart zal het niet lopen…’
Wij mensen hebben een hoofd vol spreuken en over het algemeen zit er veel waarheid in. Maar als een besmettelijk virus onze leefwereld ontregelt worden we bang, spreuken worden bezweringen en het geloof in onszelf, in onze kennis, onze wetenschap wordt her en der ondermijnd door nep nieuws en panische berichten. De Goden worden van stal gehaald, Satan leeft weer op.
Om op mijn vader terug te komen, hij was een afvallige Katholiek en in zekere zin een fatalist. Hij was beslist geen volgeling van Calvijn, maar had zich voor eigen gemak diens leer over lotsbestemming min of meer eigen gemaakt. Hij overleed op vierenveertigjarige leeftijd, niet aan een virus, maar aan kanker. Hij was toen zeventien jaar chronisch ziek geweest, zeventien extra jaren, aanzienlijk meer jaren dan de artsen hadden verwacht.
Het geloof in oplossingen, in redding als het ware, heb ik geërfd van mijn vader. Ik leef al acht jaar met prostaatkanker (waarschijnlijk al veel langer) en ga die zeventien jaar evenaren. Dan haal ik de honderd.

Vele malen in mijn leven heb ik op de rand van de afgrond gestaan, soms zelfs letterlijk. Ik had als kind honderd keer kunnen verdrinken, uit de dakgoot of een boom kunnen vallen, aan de mazelen kunnen sterven. Ging altijd goed. In 1969 begon ik een eigen bedrijf, in hetzelfde jaar belandde ik in het ziekenhuis voor een pittige operatie en in 1971 was ik bijna failliet met privé een ton schuld aan de bank (was toen erg veel geld). Daarna kregen we in 1973 de oliecrisis over ons heen. Maar; toen de nood het hoogst was wisten we een kanjer van een klant binnen te halen, niet door toeval of met hulp van buitenaardse krachten, maar door hard werken en veel geloof in onszelf, geloof in onze briljante ideeën.

Zo heb ik er nog wel een paar, maar geloven in jezelf – en in de onvermoede krachten in de mens – vind ik vooral nog dagelijks terug in mijn redding in 1959.
Met mijn vriend, de fotograaf Cees Lantzendörfer, was ik in een oude Citroën op weg naar de Noordkaap*. We probeerden te leven van de reisverhalen die we maakten. Helaas lukte het maar één keer om een verhaal geplaatst te krijgen, in het gereformeerde weekblad ‘de Spiegel’. Vijfentwintig gulden verdiend, maar daar hadden we niets aan, want niemand kwam het geld brengen naar Noord Zweden. We leefden van donaties, maaltijden van aardige mensen en kronen die we in Stockholm hadden verdiend met bordenwassen. En we reden op gestolen benzine die we met een tuinslang uit dikke Volvo’s zogen. Totdat we ergens in midden Zweden gepakt werden en een paar dagen in de politiecel terecht kwamen, waar het bed okee was en het eten prima. Wegens gebrek aan bewijs en onze bevriende relaties met beroemde mensen die we onderweg waren tegengekomen – zoal de schrijver Albert Viksten – mochten wij de comfortabele cellen en goede verzorging verlaten.

De laatste druppels gestolen benzine brachten ons tot nabij de ertsmijnen van Kiruna. We parkeerden noodgedwongen in de steppe, op het armzalige gras tussen kromgetrokken struiken. Aan de horizon lag het stadje Kiruna, maar redelijk dichtbij waren de mijnen waar wij wilden gaan werken. Na een doorwaakte nacht, bij ons traditionele kampvuur genietend van de laatste oploskoffie, vervoegden wij ons in alle vroegte bij het kantoor van de ertsmijnen. De receptioniste ontving ons vriendelijk, ondanks onze onverzorgde kleding en ongeschoren hoofden. In afwachting van het sollicitatiegesprek zaten we heerlijk in de royale ontvangstruimte. Na een kwartiertje verscheen een heer die ons enigszins meewarig en toch met sympathie meedeelde dat wij niet gekwalificeerd waren voor mijnwerk. Maar als wij wilden, konden we een rondleiding krijgen. Daaraan hadden we geen behoefte op dat moment, we hadden liever iets te eten gehad.
Terug bij ons kampvuur besloten we de volgende ochtend vroeg op weg te gaan naar de stad, zo’n tien kilometer lopen. We probeerden wat te slapen in de auto, waarin we de stoelen veranderd hadden in bedden. De chauffeur zat als ’t ware op de rand van zijn bed, terwijl de bijrijder ernaast (meestal) lag te slapen.

Om vier uur vertrokken we. De zon scheen. Die scheen trouwens dag en nacht, daar boven de poolcirkel. Het beloofde een mooie dag te worden en wij waren vol vertrouwen. In Kiruna bezochten we eerst een konditorei waar we werden aangegaapt door plaatselijke koffiedrinker/sters. Helaas wist niemand een baantje voor ons. Wel kregen we gratis koffie. Daarna bezochten we die dag het volledige midden- en kleinbedrijf van de stad, zonder succes. Het Standard Hotel -enige hotel van de stad – beloofde ons werk tijdens de komende zomerfeesten, maar die waren nog ver weg en we hadden actuele honger.
Terug bij de auto maakten we maar weer een kampvuurtje om oploskoffie te bereiden. Ojee, water was ook op. Met onze plastic waterfles liep ik naar de kleine villawijk nabij het mijnbouwkantoor. Ik belde aan bij de eerste de beste luxe voordeur. Die ging een kiertje open en een vrouw keek mij geschrokken en wat angstig aan. Ik toonde de waterfles en legde uit dat wij in de buurt kampeerden en dorst hadden (over honger sprak ik maar niet). Zij nam de fles aan en sloot de deur weer zorgvuldig. Gelukkig kwam zij even later terug om mij de gevulde fles -via de kier- te overhandigen.
Een uurtje later zaten wij bij het kampvuur aan de oploskoffie. Niet eenvoudig trouwens om in de steppe een vuur te maken want er is weinig hout voorradig en alles is vochtig. Tot onze verrassing kwam er een grote Volvo aanrijden. Hij parkeerde in onze nabijheid, langs de weg. Een grote man en een jongetje stapten uit en bleven op een afstandje naar ons staan kijken. Gastvrij als wij waren, wenkten we hen, wijzend op de oploskoffie in het steelpannetje. Enigszins schoorvoetend kwamen ze naar ons toe. Nee, ze wilden geen koffie, ze wilden weten wie wij waren en wat we daar in die steppe kwamen doen. Wij legden uit dat we werk zochten in de mijnbouw en dat wij journalistieke producties maakten en op weg waren naar de Noordkaap. De man scheen ons te geloven, maar we hadden al vaker meegemaakt dat mensen ons geloofden, ondanks de ongeloofwaardigheid van ons verhaal en onze aanwezigheid. Hij vertrok met zijn zoontje. Daar zaten we weer. Vuur nog maar even aangeblazen en de laatste koffie uit het steelpannetje geschonken.

Na ongeveer een uurtje, het liep al tegen tienen, verscheen de Volvo weer. De man die mijningenieur was zoals wij intussen wisten had een vriend bij zich die hij introduceerde als de hoofdcommissaris van politie. Ojee. Was ons strafblad reeds tot hier doorgedrongen? Nee gelukkig. De politiecommissaris ging ons een werkvergunning bezorgen, zodat de ingenieur ons aan werk kon helpen. Met een flinke vaart reden we naar het politiebureau in Kiruna waar we met een pennenstreek werden gemachtigd om te werken. Tegelijkertijd voerde de ingenieur een nogal autoritair klinkend gesprek waarbij hij zo te horen veel overtuigingskracht nodig had. Toen hij de telefoon neerlegde verklaarde hij dat we de volgende ochtend om acht uur in Kiruna verwacht werden bij een bedrijf dat ijzeren constructies bouwde voor de mijnen. Het salaris per week viel niet tegen, sterker nog, zoveel hadden we met bordenwassen nog nooit verdiend.
We werden teruggebracht naar ons kampement, waar we een feestje bouwden met een kampvuurtje en de laatste restjes oploskoffie. Mijn vriend had zelfs nog een restje shag dat hij met mij deelde.
Wat waren we gelukkig. Binnenkort zouden we te eten hebben en konden we zelfs echte sigaretten en tabak kopen, zodat ik niet langer gedroogd gras in mijn pijp hoefde te roken.

Als de nood het hoogst is…. jawel, maar redding komt nooit van buiten of van boven. Redding komt uit onszelf. Zelfredding heeft de mens vooruit geholpen en tot het machtigste dier op aarde gemaakt. Heb vertrouwen, ook in barre tijden. We kunnen het, omdat we kunnen samenwerken, omdat saamhorigheid opbloeit als de nood het hoogst is.

* ‘Op weg naar de Noordkaap’ is de titel van het boek dat ik schreef over deze reis, verkrijgbaar via internet of bij de boekhandel.

Dromen waar maken

Dromen waarmaken.

Terwijl ik op mijn computer met alle geweld een ‘.esp’ bestand wil openen – niet omdat het nodig is, maar omdat ik het wil – loopt de boel vast en dus besluit ik een pauze in te lassen. De pc is een soort magneet, als ik er eenmaal achter zit blijf ik plakken. En als ik me losruk, ga ik op mijn telefoon mijn email checken. Enfin, een pauze dus.
In onze woonruimte luistert niemand naar classic fm (we zijn altijd in de werkruimte), maar desalniettemin wordt de zender elke ochtend trouw ingeschakeld. Het repeteerkanaal van populair klassiek. Onbewust tijdens ontbijt, koffie halen, broodje maken, krant kijken, pauze houden hoor je de nummers natuurlijk honderdmaal voorbij komen en voor je het weet fluit je ze mee. Zo hoorde ik alweer Tchaikovski’s pianoconcert nummer 1. Volgens mij ook nummer 1 in de toptien van populair en meest verknoeid, verminkt, vercommercialiseerd. Zo kom ik op voetbal. Champions Leage muziek. En natuurlijk Messi, want dat is toch wel de gedroomde voetballer. Elk voetballertje droomt ervan om Messi te worden.
Barcelona, Spanje dus. Als we het over piano hebben denk ik aan de jeugdige (19 jaar) pianiste Rosalia Gómez Lashera. Graag zet ik haar naast Messi, Rosalia naast Lionel. Zij is weliswaar minder bekend, verdient minder geld, maar zij won wel de eerste prijs van de Youth Piano Foundation(YPF) in 2013. Nu vraag ik u, wie maakt de meeste trainingsuren, Rosalia of Lionel?
Terug naar de piano. Als ik mooie pianomuziek hoor denk ik aan Kees de Jongen die onder het raam staat, pianomuziek hoort en dan droomt dat hij een beroemde pianist is. Zomaar ineens, zonder enige oefening gewoon zíjn wie je wenst te zijn. Is dat niet waarvan ieder mens stiekem wel eens droomt? De beste voetballer van de wereld zijn, of de beste pianist of gewoon maar rijk, of beroemd. Of leuk, of populair, kortom dat jouw droom ineens waar wordt gemaakt. Door een toverstafje, een engel of god misschien. (Dit laatste als we bidden vergelijken met dromen). Vissermanneke Piggelmee die met zijn vrouwtje in een Keulse Pot op het strand woonde, kreeg ooit de kans via een vis (Christelijke symboliek?) die zijn wensen vervulde. Maar helaas, zijn vrouwtje wilde meer en beter en hoger en tenslotte wenste zij koningin, paus en zelfs god te worden. De straf was dat zij beiden terug in de Keulse Pot moesten.
Een tijdje geleden las ik dat jeugdige voetballertjes bij een onbekende amateurclub in Brabant gescout worden door topclubs. Mannekes van vijf, zes jaar oud. Jong? Ja, maar op die leeftijd kan de kenner al zien of er talent in zit, qua motoriek, reactiesnelheid, coördinatie, gevoel voor de bal. Ditzelfde geldt voor andere sporten. En voor muziek natuurlijk, hoewel gevoel voor de bal dan niet nodig is. Die kinderen met talent verrichten enorme trainingsarbeid, elke dag uren oefenen, honderd keer hetzelfde doen. Je moet er niet aan denken, maar in dit voorbeeld vroeg de reporter aan twee van die voetballertjes die door Feyenoord waren gescout en twee keer in de week mochten (moesten) komen trainen in Rotterdam, of ze dit niet vermoeiend vonden. Haha. Ze vonden het geweldig! Dat is het bijzondere: kinderen (mensen) met talent hebben nooit een hekel aan trainen, want zowel hun lichaam als hun geest wil niets anders. Daarom heeft het geen zin om te dromen dat je zomaar aan de top komt. Als je iemand moeiteloos pianoconcert nummer 1 van Tchaikovski ziet spelen, vergeet je dat er heel veel training aan vooraf is gegaan. Hoe moeitelozer het eruit ziet, hoe meer je dit vergeet. Ik wil maar zeggen, het heeft geen zin om je suf te oefenen als je geen talent hebt. Een kind dat op zesjarige leeftijd geen balgevoel en scoringsdrift heeft, wordt nooit een Memphis (en gaat dus ook geen 6 miljoen per jaar verdienen). Zelfs niet als de ouders daar alles voor over hebben. Zoals de moeder die in gememoreerd verhaal over voetbalkleuters een wenstekst op haar T-shirt droeg: ‘ik ben de moeder van een topvoetballer’. Arm kind. Het omgekeerde komt ook voor; ouders die er absoluut geen zin in hebben om hun kleuters van hot naar her te brengen voor trainingen, lessen en concoursen, uitvoeringen, wedstrijden. Zo gaat veel talent verloren. Zo kunnen niet waargemaakte dromen ontaarden in nachtmerries.

Schrijven

Uitgelicht

Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven.
Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen.
Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken. Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk. Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer.
’s Nachts in bed, als je toevallig midden in de nacht wakker wordt, concipieer je een prachtig verhaal in je hoofd. Je zou eigenlijk moeten opstaan en meteen aan de computer. Schrijven. Nu het nog vers is. In het beste geval krabbel je een paar onleesbare notities op de bloknoot die je als schrijver altijd naast je bed hebt. Vanwege de invallen. Die de volgende ochtend onbruikbaar blijken. Hoe dan ook, in het beste geval lukt het je in de loop van de ochtend je computer te bereiken en de map ‘schrijven’ te openen. Dit is gevaarlijk, want voor je het weet zit je verdiept in oude verhalen die je al hebt geschreven. En als je niet oppast ga je die zitten verbeteren en dat moet je gewoon niet doen, want je vond het al goed toen het na veel gezwoeg en verbeter en geschrap en geschaaf eindelijk af was. Afblijven dus. Gelukkig hebben we e-mail, dus daar kun je even afleiding zoeken.
Al gauw zit je via Google ergens op het internet om – zoals je jezelf verklaart – materiaal te vinden voor je verhaal, voor het boek dat ook nog geschreven moet worden. Dan is er nog Facebook en LinkedIn. Niet doen. Allemaal onzin voor mensen die niks anders te doen hebben. Jij hebt het te druk, je moet schrijven. Dus terug naar het nieuwe word-document. Natuurlijk doe je dat, ja zeg je laat een daar een beetje afleiden. Schrijven is focussen. Goed, je weet waar het verhaal over gaat want het zeurt al dagen, soms zelfs weken door je kop. Maar de éérste zin, daar gaat het om, die eerste zin is beslissend. De titel kun je later nog wel eens bedenken, maar die eerste zin heb je nodig om meteen zelf in het verhaal te glijden als ’t ware. Na een goeie eerste zin schrijft het verhaal zich vanzelf. Zo’n zin komt natuurlijk niet meteen. Het is handig om alvast maar een kopregel te tikken, maakt niet uit, kun je later nog veranderen. Gewoon spontaan een kopregel schrijven, dat helpt vaak. Maar het probleem is dat de maag nu knort en ineens heb je een onvoorstelbare trek in koffie. Er moet dus koffie worden gemaakt anders kun je niet verder. En dan meteen maar iets erbij eten. Boterhammetje maken en de kasten doorzoeken naar zoete koek, hoewel je nog lang niet toe bent aan een beloning. Terug achter je computer schrik je toch wel een beetje dat de tijd zo snel vervliegt. Het is al weer dik in de middag en nog geen letter op papier – bij wijze van spreken. Buiten waait het. Als er maar niks omwaait. Misschien moet je even een rondje om het huis maken om te zien of alles oké is buiten. Ja alles is oké. Een waterig zonnetje breekt door. Nu moet er toch echt geschreven worden anders is het voor je het weet weer etenstijd en als het televisiejournaal eenmaal begint dan komt er van schrijven niet veel meer. Want wie weet is er wel een goeie film of een boeiend programma op de VPRO. Zoals andere tijden.
Andere tijden… toen schrijven nog makkelijk was