Op een feestelijke dag
vergeet je wat je denkt
en loopt met dromen
door een land van nooit geweest
vermoeidheid ken je niet
in verre verten wenkt
geluk dat voor het grijpen ligt
als je maar even doorzet
dan komt het wel in orde
in orde.
Of niet soms?
Weet je wat het is
om oud te worden
weet je hoe het voelt
om pijn te hebben
weet je dat je dood
gaat op een dag en dan
misschien gelukkig bent
omdat je vrij bent en
ongebonden opstijgt naar
het licht dat is beloofd
al zoveel duizend jaar
dat het wel waar moet zijn
of niet soms?
MANNEN je sluipmoordenaar heet testosteron.
In 2002 schreef ik “Gestrekt wakker liggen”. Ik dacht dat ik toentertijd de ellende wel zo”n beetje had gehad. Nooit op gerekend dat er nog prostaatkanker achteraan zou komen. Dat is een boekje geworden – zoals mensen zeggen: ik kan er wel een boek over schrijven. Gedaan dus.
“Mijn belevenissen in prostaatkankerland” – zo omschreef professor Simon Horenblas van het Nederlands Kanker Instituut mijn manuscript. En deze omschrijving klopt wel, want het is inderdaad net alsof je op reis gaat naar een vreemd land waarvan je wel hebt gehoord, maar waarvan je de ongelofelijkheid nimmer hebt vermoed. Je beleeft dingen die een normaal mens in een normaal leven niet meemaakt. Belevenissen dus. Boeiend wellicht voor dierbaren, voor mijn nageslacht na mijn dood. Ik begon dus te schrijven en gaandeweg werd het een boekje. Mijn echtgenote, die vanzelfsprekend de belevenissen van nabij meemaakte, kon er om lachen. Een goed teken vond ik, want de realiteit was al dramatisch genoeg. Ook liet ik het lezen aan insiders in het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis.De reacties waren positief. In een adem uitgelezen, humor, relativering. Uiteindelijk voorgelegd aan mijn kritische uitgeefster Jitske Kingma. Zij mailde: een juiste mix van humor, informatie, persoonlijke details en algemeen maatschappelijk belang. Ja, daarom is dit boekje ontstaan. Ik wens ieder die het leest een lang en mooi leven toe!
Gestrekt wakker liggen.
Door de twee brede openstaande deuren van mijn slaapkamer overzie ik bijna de helft van mijn woonkamer en verder, door de glazen deuren van de schuifpui een afgebakend stukje van de buitenwereld. De hemel is gestreept door luxaflex en zonlicht valt soms, op een willekeurige dag in smal gesneden reepjes op de huizen in de verte waarin ongetwijfeld mensen moeiteloos bewegen. Zo is de wereld overzichtelijk geworden vanuit het bed waarop ik min of meer gestrekt en ook verplicht de dag doorbreng. Het meest in beeld is het plafond en als je er lang naar staart zie je erachter de hemel waarin wij hopelijk straks terecht komen.
Rechts staat de televisie met erboven een kleurrijk schilderij van Jack de Rijk, waarschijnlijk voorstellend twee buurvrouwen in gesprek over alledag, in de ochtend, want zij schijnen schaars gekleed te zijn voor wie dat wil zien. Mijn venster op de wereld, een zwart vierkant met een rood lichtje, want je kunt het niet verwerken dat zo’n venster de hele dag elektronisch open staat. Gelukkig dat ik nu een hernia heb en niet dertig jaar geleden toen er nog geen afstandbedieningen bestonden. Ik heb net nog even via CNN gezien hoe groot en gevaarlijk de wereld is. Eurosport toonde gisteren flitsen uit Champions League finales met zeer fitte en onbreekbare voetballers. Graag zou ik een tijdje in de music factory willen wonen, want alleen ernaar kijken en luisteren veroorzaakt het wonderlijk fenomeen dat je niets meer hoort of ziet op het laatst.
Links aan de wand bij de deur naar de badkamer hangen drie foto’s ingelijst. Die deur heb ik trouwens meestal open zodat ik bad en wastafel kan zien waar je normaal gesproken de ochtendstop maakt vanuit je bed op weg naar de wereld, maar nu in mijn geval op weg naar mijn bed. Enfin, de linker foto is de trouwfoto van mijn ouders, in feite het begin van mijn huidige gestrekte leven. Ernaast een foto van mijn vader, nog vrolijk ongehuwd, met een groep vrienden sigaretten rokend en zich niet bewust dat dit, onder andere, zijn leven ging bekorten tot veertig plus. Het is maar goed dat je niets vooruit weet, het is al erg genoeg dat je zoveel achteraf weet. Erboven hang ik als vijfjarige bruidsjonker afgebeeld in een smetteloos wit geplisseerd bloesje op een lange zwarte broek waaronder hoogglimmende lakschoenen. Ik leun duidelijk geregisseerd zogenaamd ontspannen tegen een pilaar; een goed beschouwer kan zien dat deze regie niet zonder tegenwerking geweest is. De lakschoenen zijn namelijk van een ouder nichtje geleend en knellen enigszins. Die dag trouwde het jongste zusje van mijn vader, het bruidsmeisje dat op de huwelijksfoto van mijn ouders nog zo onbevangen en verwachtingsvol in de lens kijkt.
Verwachtingsvol is iedereen denk ik wel in het begin. In het positieve bedoeld natuurlijk, want geen mens is vol verwachting voor de shit waardoor hij of zij later wordt getroffen. Ikzelf had bijvoorbeeld nooit verwacht toen ik daar tegen die pilaar leunde, dat ik zestig jaar later wel zes ponskaartjes van gerenommeerde ziekenhuizen zou bezitten. Maar goed, ik leef nog en inmiddels al ruim twintig jaar langer dan mijn vader en toch ook al meer dan dertig jaar langer dan mijn broertje, terwijl die zelfs zeven jaar jonger was dan ik. Mijn moeder heb ik inmiddels zeer kort geleden in leefjaren verslagen, dus zo gek ben ik nog niet bezig geweest in dit gezin.
Terneer geveld op een bed heb je tijd om na te denken, vooral ’s nachts, probeer dat maar eens. Wie ben ik, of wellicht beter gezegd, wie was ik eigenlijk behalve de vader van twee prachtige zoons die vol verwachting aan hun carrière lopen te trekken en in de gelukkige omarming leven van prachtige meiden die minstens zo verwachtingsvol zijn. Dat gaat wel goed, althans, dat verwachten wij. Die jongens hebben al lang geen vaderhand meer nodig, daar heb ik zelf wel voor gezorgd. Want dat doe je als ouder, vanaf dat ze kunnen lopen begin je met het losmakingproces. ’s Morgens vroeg gehaast op weg naar de crèche, auto fout parkeren en flink doorlopen met naast je die kruimel die buiten adem hijgt “pappa, handje, handje..” “Nee kerel, jij kan best alleen lopen.” Na zulke hardvochtige opvoedkunde kan ik nu bij zo’n jongen moeilijk om een handje gaan liggen zeuren, bij wijze van spreken dan. Moeders zijn anders met die losmaking bezig, het duurt langer, vaak tot aan hun verscheiden en soms zelfs lukt het helemaal niet. Dan moeten de kinderen het zelf doen als ze daaraan behoefte gevoelen. Er bestaan kinderen die op oudere leeftijd daar dan zo moe van zijn geworden, om los te komen van die moeder, zoiets als kauwgum verwijderen van onder je schoenzool, dat ze die moeder niet meer willen zien. Dit zijn uiteraard uitzonderingsgevallen.
Wat ook heel prettig gaat -tenminste in mijn geval- als je toch maar ligt te liggen, dat is terugrekenen. Ik doe dat bijvoorbeeld graag met auto’s. In welke auto reed ik toen ik mijn vrouw leerde kennen?(Felicia). Of toen ik haar met de babybaasjes uit het ziekenhuis ophaalde?(Traction Avant, Giulia 1.6) Of die keer dat ik een drive-in show organiseerde – die had je in de jaren zeventig – en na afloop ’s nachts met de danseres in de duinen terechtkwam?(Berlina 2.0) Je kunt periodes in je leven en zelfs veel momenten terugkoppelen naar de auto die je toen bezat. Tenzij je natuurlijk je hele leven met de trein hebt gereisd, dan moet je iets anders bedenken ( de treinkaartjes bewaren bijvoorbeeld, die pasten vroeger precies in een luciferdoosje). Terugrekenen is vooral een goede tijdspassering als je ’s nachts wakker ligt, dan heb je wat te doen, het scherpt je geheugen (goed tegen Alzheimer) en werkt veelal beter dan schaapjes tellen. Ik heb al heel wat terug gerekend en bezit een geheugen als een autokalender, echt waar. Er zijn bovendien twee opties; je kunt leuke momenten of zelfs periodes als je die hebt meegemaakt terugrekenen, dan is wakker liggen ook niet zo erg, èn je kunt rotmomenten terugrekenen. Met de tweede optie weet je zeker dat je wakker blijft liggen. Ik herinner mij bijvoorbeeld nog dat ik rond mijn 50e in de auto (Thema Turbo) op weg naar huis ineens dacht: verrek ik ben volwassen! Later bleek deze gedachte overigens nergens op gestoeld, godzijdank. Volwassen worden moet vreselijk zijn. Je begrijpt de mensen niet die het als Doel nastreven. Zo had mijn vriendin, die ook niet volwassen is, ooit enige jaren een relatie met een 22 jaar jongere notaris, die toen al volwassen was en zich pensionering op zijn 50e ten doel stelde. Nee, een rotter moment dan volwassen worden kan ik mij niet voorstellen.
Je hebt dus twee opties, maar het gekke is dat de meeste mensen de neiging hebben om terug te rekenen naar rotmomenten, althans voor zover ik weet in Nederland. Dat heeft met Calvinisme te maken. Schuldgevoelens. Al die rotzooi maar wéér een keertje boven tafel halen zodat we er weer eens opnieuw goed beroerd van kunnen worden. Je kunt het vergelijken met enquête commissies. In huwelijken wordt trouwens ook gezamenlijk veel teruggerekend en niet alleen ’s nachts in bed. Echtelieden die om de beurt een ouwe koei uit de sloot halen totdat de stank van die kadavers niet te harden is en een van de partners wegloopt.
Zo kom ik weer bij mezelf terecht; getraind als ik ben in terugrekenen kon ik adequater met die ouwe koeien overweg dan mijn – inmiddels ex – vrouw. Training is alles, als je iets wilt bereiken. Wel wil ik hier overigens aan toevoegen dat mijn vrouw, met wie ik minstens twintig jaar gelukkig ben geweest (we kunnen het straks nog even hebben over de definitie van geluk), nadat de jongens op eigen benen liepen het eerder genoemde losmakingproces niet in de hand wist te houden en als een soort grote schoonmaak meteen maar alles begon los te maken dat haar in de geringste mate beknelde. Daar behoorde ik ook bij, hoewel ik dat in het begin van het proces niet door had en dan kwamen dus die ouwe koeien geheel mismaakt en chronologisch in onnavolgbare tijdzetting op tafel. Daar was geen bijsturen aan. Bovendien bleek ik mijn gehele leven niet gegroeid, hoewel ik dat in het begin ook niet door had, maar inmiddels geef ik dit volmondig toe aan wie het maar horen wil. Ik snap niks van het leven. Ik stel ook al lang geen doelen meer want er komt toch altijd iets tussen; de beurskoersen donderen in mekaar om maar iets te noemen, nou gooi dan je Estate Planning – zo heet dat tegenwoordig – maar in de papierversnipperaar en beheers je om niet de adviseur te vermoorden die jou de beleggingshypotheek of het aandelen leaseplan heeft verkocht met het Doel – jouw doel – om geld te verdienen inplaats van het met bakken te zien vervliegen. Zo had ik mezelf bijvoorbeeld nooit ten doel gesteld om te trouwen en dan weer te scheiden. Wie wel trouwens. En zeker had ik nooit het doel om op mijn ouwe dag nog eens laaiend verliefd te worden, god zal me sparen, daar gaat je rust en je vrijheid, daar wil je nog niet eens aan denken als je ’s nachts wakker ligt. En wat gebeurt? Inderdaad. En zij ook, gelukkig net zo heftig zodat we samen veranderden in onbezonnen kinderen en – ja hoor – weer doelen gingen maken. Samen dit, samen dat, samen vooruit en snel want veel tijd hebben we niet meer. Ik heb haar na de kennismaking mijn ponskaartjes laten zien( ik had er toen pas vier), maar liefde maakt blind, verdomd als het niet waar is. Zij is acht jaar jonger, maakt nog een handstand overslag en rent en vliegt met armen vol schilderijen die zij maakt, gedreven op weg naar de roem en glorie die haar allemaal nog ten deel moet vallen. Een druk meisje, heeft slechts één ponskaartje, nog vrijwel nieuw. Zij weet nog niet het verschil tussen temazepam en diazepam, eerlijk niet. Nou moet ik toegeven dat ik inmiddels een geoefend kenner ben van uppers, downers en stillers. Dit is gekomen nadat ik ontdekte dat ik niet van elastiek was, toch nog maar zo’n tien jaar geleden. Had ik ineens een zware hersenschudding – waarmee ik overigens bekend was, want ik loop nogal eens met mijn kop ergens tegenaan – en een whiplash. Nou, dan leer je het alternatieve circuit van wondergenezers goed kennen evenals de namen van eerdergenoemde middelen ter bestrijding van pijn en ander ongemak. Ik speelde golf in die tijd, competitie zelfs, waartoe ik steeds voldoende Voltaren in de golftas diende te hebben. Mijn beste partij heb ik overigens gespeeld in Portugal (Vilamoura één, Old Course, voor de kenners), met een Valium 5 mg en een Voltaren 50 mg. Anderen vallen hiervan abrupt staande plekke in slaap. Mocht je ooit een whiplash krijgen, ga niet naar bijeenkomsten van whiplash patiënten, want dan word je nooit meer beter. Ze praten je de WAO in, of erger. Nooit zoveel mensen bij elkaar horen klagen. Goed, het is rot, het doet pijn, je wordt moe en in het begin wist ik zelfs het verschil niet meer tussen links en rechts. Wilde ik links iets pakken, begon mijn rechterhand te bewegen. Maar, het wordt beter en beter, hoewel nooit meer goed, dat is wel jammer. Ik heb er bijvoorbeeld een gestoorde gehoorzenuw aan overgehouden zodat ik altijd krekels hoor. Met goede wil brengt dit je soms in vakantiestemming, maar meestal niet. Tja, dat begon dus zo’n jaar of tien geleden, die ellende. Daarvoor nooit iets gehad, afgezien dan van de geboorte van vijf prachtige grote galstenen die vrijwel tegelijkertijd met mijn eerste zoon ter wereld kwamen. Verder echt nooit iets. Goed, een blinde darmoperatie. En een keertje amoebe dysenterie in Afrika en kinderziekten natuurlijk, maar verder? Niks aan de hand. Tot begin jaren negentig, toen raakte ik aan vervanging toe.
In de zorgsector is iedereen aardig voor je en je krijgt altijd aandacht, dat is wel fijn. Een enkele keer, als je echt even aandacht nodig hebt, is er niemand bereikbaar, dat is minder fijn. Het heeft onlangs nog de grootste moeite gekost om ’s nachts een geneesheer aan mijn bad – ja bad – te krijgen toen ik daar balkend van de pijn niet meer uit kon omdat mijn linkerbeen geamputeerd leek. Even toelichten: ik was van pijn in bad gekropen, denkend aan Archimedes, maar zelfs die gewichtloosheid hielp niet meer. Ik wist toen nog niet dat ik een hernia had, dat werd mij later in het ziekenhuis verteld. Zo kom ik bij het stellen van diagnoses. Mij was verteld dat er iets scheef zat tussen bekken en heiligbeen, niet zo erg, dus elke keer als ik dacht het kàn wel weer begon ik teveel te bewegen. Zenuwslopend bleek achteraf, letterlijk. Zo was er ook een professor Schouwenburg in het AMC, inmiddels met pensioen – een assistente zei dat hij met emiritaat was, alsof hij naar het midden oosten was vertrokken – en die professor opereerde mij flink aan een wonderlijke bult die bij mijn rechterslaap gegroeid was. Ontstaan na (weer eens)een hersenschudding, dus in het begin aangezien voor een stootbult (hematoom). Na afloop van de 4 uur durende operatie kwam de bult binnen de kortste keren weer terug. Maak je geen zorgen zei de professor, en dat geloof je dan, het is lichaamseigen weefsel. Nog een paar controles en enkele MRI-scans ( waartoe je geheel vastgesnoerd op een rails in een stalen koker wordt geschoven en een half uurtje de meest oorverdovende ronkende en brommende geluiden hoort) later moest ik mij nog steeds geen zorgen maken en nooit meer terug komen. De professor kreeg genoeg van mij. Ik wilde namelijk elke keer een soort garantiebehandeling, de bult was immers ondanks al zijn graaf- en snijwerk niet verdwenen, nee ogenschijnlijk zelfs groter geworden. Maar, als je heel vaak naar jezelf in de spiegel kijkt lijkt alles te veranderen, dus ik was natuurlijk niet objectief. Desalniettemin had ik gruwelijke gevolgen gezien van ondoordacht snijwerk, bij de echtgenoot van mijn schoonmoeder die even een bultje in zijn nek liet weghalen. Dat bleek later een melanoom (kwaadaardige kankersoort) en de goede man was een half jaar later dood. Over diagnose gesproken. Enfin, inmiddels leer ik een huidarts kennen in verband met een ander ongemak waartoe ik een ponskaartje ontving voor de afdeling radiologie van het UMC, ook een mooi ziekenhuis trouwens. Deze huidarts, Kees van Ginkel, hield mij halfjaarlijks onder controle. Alles goed, alles gaaf, hoewel ik in mijn wang een rare dikke bult voelde. Wang is ook huid, dus op mijn verzoek kijkt en voelt Kees en denkt – diagnose – een opgezette speekselklier. Zou kunnen, want de emeritus professor van het AMC had ook gewag gemaakt van mijn speekselklieren en had er zelfs een weggenomen. Toch op dringend advies van Kees maar even laten nakijken door een KNO specialist. Schouwenburg valt geëmeriteerd af, maar gelukkig ken ik privé een gerenommeerd KNO arts, werkzaam in het Anthonie van Leeuwenhoek ziekenhuis (ha, alweer een ponskaartje). Eerst natuurlijk weer een MRI-scan en dan de boodschap: het is positief. Vergis je niet, in een ziekenhuis is positief niet positief. Schouwenburg had zich vergist, het weefsel kan weliswaar lichaamseigen genoemd worden, maar dan als eufemisme voor tumor. Niet helemaal zo goedaardig als eerdergenoemde emeritus professor mij had willen doen geloven. Goed, dat wordt dus snijden zegt mijn bevriende KNO arts, want daarvoor zitten wij hier beroepshalve. En dat wordt geen eitje, want er is al eens gesneden en niet zo zuinig ook, zij het onvoldoende. Mijn god, paniek in de familie, vrouwen in tranen, somberheid alom en ikzelf ook niet de vrolijkste meer. Wat denk je? Na veel overleg met specialisten wordt er niét geopereerd. Het middel zou erger zijn dan de kwaal, die omschreven wordt als ‘weke delen sarcoom’, een groeisel dat nog langzamer groeit dan een kasplantje in de kou en zich bovendien vrijwel nooit uitzaait, voor zover medisch bekend althans. Radiologie is nog een optie. Ook op deze afdeling wordt over mijn aloude bult lang vergaderd met hetzelfde resultaat; middel erger dan de kwaal. Conclusie van alle artsen; we doen niets, we zijn gewoon pakweg zeven of acht jaar te laat. Die Schouwenburg had zijn werk beter moeten doen. Of zoals mijn bevriende KNO-arts het formuleert; de diagnose is veranderd, maar de behandeling blijft hetzelfde…
Is een mens dan opgelucht? In het geheel niet!
Liever had ik van niets geweten. Gewoon onwetend ongeneeslijk ziek zijn en lekker doorgaan met zuipen en feestvieren en liefhebben enzo. Nu kreeg ik er een dagtaak bij; studie biomoleculaire geneeskunde via het internet. Wat je niet allemaal kunt doen aan je eigen ziektes is in een paar pagina’s niet te beschrijven.
Nooit heb ik zoveel vitamines, mineralen en geheimzinnige wonderdranken tot mij genomen als in deze periode. Maar allengs slijt zo’n toewijding aan zelfmedicatie en verval je weer in de gebruikelijke wijnen, bieren en koffie. Zeker als na geruime tijd blijkt, na de zoveelste scan, dat het sarcoom zich rustig houdt.
Je hebt geluk, zeggen ze dan. En verdomd het is waar; je hebt geluk als je gezond genoeg bent om te leven, zelfs al lig je noodgedwongen gestrekt.
Loosdrecht najaar 2002 – najaar 2004.
Help
Het hete water van mijn bad
Mijn lichaam pijnloos licht
Zo ook mijn hart
Neem terug mijn fouten lieve heer
Help mij slechts een weinig
Opdat ik mijzelf repareer
Geen branie meer staat in mijn kruis
Dat pijnlijk zwaar te dragen is
De horizon ligt bij mij thuis
Waar tijd aan het vervagen is
Hoe primitief geworden is mijn doel
De kleine vlucht van bed naar stoel
Een meter heen twee meter terug
Met mijn hele leven op mijn rug
December 2002
Hernia te Loosdrecht
Zes ponskaarten
Sinds ik welgeteld zes
ponskaarten bezit
Van zeer gerenommeerde
ziekenhuizen in het land
Eet ik meer fruit en groente ook
Slechts licht gekookt
En ben gestopt met roken
Terwijl drank gematigd is
In plaats van sterk nu rijk
Aan allerhande vitaminen
Gezonde sappen toverdranken
Beloften van de producenten
Vele malen groter dan hun koers
Op de effectenbeurs doet vermoeden
Vitaminebronnen voedingssupplementen
Alles zonder toevoegingen
Uitgezonderd toegevoegde waarden
Die de normen overstijgen
Van deze virtuele wereld
Zo vol doortrokken
Met de blijdschap der gezondheid
Mijzelf aanziend in de spiegel
Vraag ik mij af
Wat spiegel ik mij voor
Het eind komt zichtbaar nader
Voorzegd door microscoop en scan
De beelden die ik ken
Bestaan al lang niet meer
Hoe lang nog denk ik
Elke keer als ik al weer
Mijn ogen open
Hoe lang nog zal dit gebrekkig voertuig
Mijn vreugde en verdriet nog dragen
Hoe lang al wetend
Dat oneindigheid zo eindig is
Loosdrecht. januari 2003
Ach… wat zeurde ik eigenlijk. Later werd ik nog geopereerd aan diverse huidkankers, aan het netvlies van mijn ogen en kreeg ik hormoonbehandelingen en vijfendertig bestralingen wegens prostaatkanker. Anno 10 jaar later heb ik genoeg ponskaartjes voor een spelletje poker.
Belachelijk Gemeentelijk optimisme over het Zuwestrandje in Kortenhoef.
Zijn gemeenteraadsleden van Wijde Meren nu zo naiëf of echt dom? Op basis van een oud bestemmingsplan wordt aan de Wijde Blik een zogenaamd recreatiestrandje gemaakt.
Een onzinnig project in een tijd van bezuiniging en verhogingen van de OZB belastingen.
Er wordt een beeld geschetst van onschuldig recreëren aan de plas, waarbij de klok wordt terug gezet en de vestiging van Ottenhome voor het gemak wordt genegeerd. Ik noteer nog even een zinsnede uit het visiestuk “Kern van Wijdemeren”: Wijdemeren is de ideale plek voor dagrecreatie. Voornamelijk voor vriendelijk, kleinschalig cultuurtoerisme en voor water- en fietsrecreatie. Let op het woord kleinschalig. Zodra het zonnetje doorkomt, staat het kleine doodlopende weggetje dat toegang moet geven tot het Zuwestrandje vanaf het Moleneind aan beide zijden vol geparkeerd. Vele honderden auto”s die beide bermen (aan één zijde grenzend aan natuurgebied) kapotparkeren. Dit weggetje wordt veel gebruikt door fietsende schoolkinderen, die bij mooi weer gevaarlijke stuntjes moeten uithalen om niet van de weg te worden gereden. Ook is dit doodlopende weggetje noodgedwongen tweerichtingverkeer, hoewel dit “s zomers onmogelijk is want twee auto”s In de Nederlandse casino’s zoals Holland is dit nog altijd zo. kunnen elkaar niet passeren, zeker niet als er ook nog toeristenbussen naar de Wijde Blik proberen te komen. Kortom, een onzinnige en gevaarlijke verkeersdrukte op een weggetje dat ooit bedoeld was als “ventweg” voor omwonenden. Maar, de Gemeente ontkent – in een gesprek met de verantwoordelijke ambtenaar- dat het “gevaarlijk” is, omdat er nog geen meldingen van ongelukken zijn. Bovendien is de Gemeente niet verantwoordelijk voor het verkeersbeleid, want de Zuwe is een Provinciaal weggetje, dus de Provincie is verantwoordelijk. De Provincie heeft in overleg ook ruimte beschikbaar gesteld voor 40 parkeerplaatsen bij het Zuwe strandje. Dit zal helpen. Ik noteer weer even uit het “visiestuk”: Het water (de plassen) moet weer zichtbaar worden. Nu is het nog zichtbaar, maar straks staan er tenminste 40 auto”s in het beeld geparkeerd. En de bedoeling is dat er een ponton wordt afgemeerd met uitgiftekiosk en toiletten. Ook een mooi beeld. (Als dit tenminste doorgaat, voorlopig moeten de recreanten voor hun behoeften naar Ottenhome).
Het enthousiasme van verantwoordelijk wethouder Abrahamse en de raadsleden die kennelijk nog in andere tijden leven is bijna aandoenlijk. Het wordt een nog grotere puinhoop langs een doodlopend smal weggetje waar duizenden recreanten hun auto kwijt moeten. En waar fietsers en wandelaars zich met levensgevaar langs de buitenspiegels manoeuvreren. Waartom dit strandje? Omdat het bestaande strandje verderop een verwaarloosde troep is geworden onder verantwoordelijkheid van Natuurmonumenten, die – logisch – graag twintigduizend euro doneren om van het onderhoud verlost te zijn, zoals de gemeenteambtenaar ons uitlegde. Dan kan het bestaande recreatiestrandje weer aan de natuur worden teruggegeven. Wat een hypocriet gezever.
Een recreratiestrandje ontwikkelen, maar de ogen sluiten voor de bereikbaarheid. Benieuwd of de recreanten straks moeten betalen als ze bij Ottenhome naar de wc gaan.Of wordt het plassen in de plas?
Naar de garage in Moncarapacho.
Op een dag begint de goede oude Volvo plotseling water te morsen. Als we terugkomen van boodschappen doen heeft hij een grote plas gedaan op de glanzende vloer van de prachtige royale parkeergarage onder het ‘Ria Shopping’ winkelcentrum in Olhao, waar je zo heerlijk gratis kunt parkeren. Jeetje waar komt die plas vandaan? Willemine is onmiddellijk bereid om half onder de Volvo te duiken – het is tenslotte haar auto – om de pijnlijke plek te identificeren. Moeilijk te zien. Er is ergens water vandaan gekomen, maar nu komt er niets meer. Ik heb inmiddels even mijn vinger in de vloeistof gestoken en stel proevend vast dat het koelvloeistof is. De Volvo verliest koelvloeistof, maar niet als hij rustig stilstaat. Geruststellend probeer ik Willemine uit te leggen dat een auto een koelsysteem heeft, om de motor te koelen, en dat in dit systeem druk wordt opgebouwd als de motor warm wordt. Als de druk oploopt en je hebt ergens een lek, dan zie je het resultaat onder de auto. Op de terugweg naar huis koop ik twee liter koelvloeistof van BP, voor de zekerheid. Duur spul trouwens, anti-roest en anti-vries en nog meer goede eigenschappen die je in dit Zuid-Portugese klimaat niet nodig hebt. Vriezen doet het hier sowieso nooit. Vroeger gooiden we toch gewoon water in de radiateur?
De volgende ochtend rijd ik naar de garage in het dorp. Deze is gevestigd in een smal straatje, naast de bakkerij. Ik ken deze garage niet omdat ik voorheen naar een concurrent ging voor kleine onderhoudswerkzaamheden, zoals olieverversen en ruitenwissers vernieuwen. Helaas is deze uitstekende garagist overleden, door een noodlottig ongeval op een van de gevaarlijke regionale wegen.
Deze garage, die nu de enige is in het dorp, heeft geen naam, maar wordt gekenmerkt door een verweerd Shell embleem boven de deur. In het smalle straatje staan allerlei zakelijke auto’s en autootjes geparkeerd, waaronder ook een prima onderhouden Datsun vrachtwagentje uit de jaren zestig, met mooie hardhouten schotten rond de achterbak. De eigenaar is Diogo Alves zoals de belettering rondom aangeeft. Geen naam om trots op te zijn, want menige Portugees gruwt nog van zijn misdadige praktijken in het Lissabon van begin vorige eeuw. Hij roofde van rijk en arm, sneed mensen de keel af, gooide arme wasvrouwtjes bij het Aquaduct over de muur en overviel met zijn bende de noodlottige bewoners in hun eigen huis op klaarlichte dag. Met zijn vriendin en handlanger werd hij uiteindelijk ter dood veroordeeld, dat wel.
Deze Diogo lijkt mij vredelievend. Hij heeft een schitterend krullerig logo met een D en een A, ongetwijfeld zelf ontworpen en handelt in Moveis, meubelen. Achter de voorruit liggen de folders, al járen zo te zien want ze zijn totaal verbleekt door de zon. Ik parkeer half in het krappe inritje en loop de donkere garage binnen. De overgang van het felle buitenlicht naar deze duisternis maakt mij een moment blind, maar ik zie links naast een geopende motorkap een kluitje mannen staan.
‘Bom dia, is de chef er ook?’ zeg ik tegen de mannen.
Ja de chef is achterin.
In de verte, zeker vijftig meter verderop, ontwaar ik in de donkerte tussen wat geparkeerde auto’s uit vervlogen jaren een figuur die met opgeheven arm naderbij komt.
‘Daar komt de chef’ annonceren de mannen.
De chef komt met kleine snelle, maar elegante pasjes naderbij. Hij draagt weliswaar werkkleding, maar deze is smetteloos. Zijn gezicht plooit zich in een aimabele glimlach en we schudden elkaar de hand en noemen onze namen. Hij heet Hannibal en is kleiner dan zijn naam doet verwachten. En niet dik zoals de mannetjes die hier rondhangen. Zijn donkere haar heeft hij zorgvuldig gekapt, met krullen in zijn nek. Helemaal niet het type van de vette monteur. Ik leg hem uit dat de Volvo lekt en met een gastvrij gebaar nodigt hij mij uit de auto naar binnen te rijden, wat nog niet eenvoudig is omdat de ingang – zwartgeel gestreept aan beide kanten – tamelijk nauw is voor zo’n enorme garagewerkplaats.
De Volvo laat braaf, als bewijs een flinke plas op de vloer lopen. De vloer die, zoals ik nu zie, betegeld is met roodbruine tegels van Portugees marmer, zover het oog reikt. Ach ja, hij heeft waarschijnlijk een oom die vroeger een steengroeve had. Of beter gezegd, zijn opa had die oom, want inmiddels is de prijs van dit marmer te hoog voor garagevloeren. Zo te zien is er sinds opa deze garage opende geen werkster met een dweil langs geweest.
Nadat ik de motorkap voor hem heb geopend, duikt de chef met een looplamp onder de auto, zorgvuldig de gelekte koelvloeistof ontwijkend. Mijn ogen zijn inmiddels aan de halve duisternis gewend en ik bewonder de omgeving. Zelden zo’n grote garage gezien, met zoveel rotzooi erin. De ruimte is kolossaal, hoog, diep, breed. Geheel achterin, waar het zeer donker is, want er zijn slechts twee kleine ramen en er wordt duidelijk op de elektriciteitsrekening bespaart, daar geheel achterin staan twee bruggen. Op een ervan bevindt zich een klein vrachtwagentje en ik zie dat een monteur eronder aan het werk is. Op de andere brug rust een wrak dat er ooit nog zelfstandig is opgereden. Tegen de verre achterwand zijn werkbanken te onderscheiden en heel veel kartonnen dozen. Hier kwam de chef vandaan. Rechts langs de lange zijde is een soort vide op een meter of tweeënhalf hoog. Er ligt oud verpakkingsmateriaal opgestapeld, karton, plastic, lege flessen, kortom een grote vuilnisbelt waaraan jaren gewerkt is. Op hetzelfde moment zie ik een monteur te voorschijn komen uit de smeerkuil, die rechts naast de ingang is. Hij heeft een stuk uitlaatpijp bij zich en weet dit met ongekende precisie, hetgeen de nodige ervaring verraadt, in de vide te werpen. Daarna verdwijnt hij in het kantoor, dat onder de vide is gevestigd en ooit een groot raam had dat uitkeek in de werkplaats. Het raam is verwijderd, wel zo handig want nu toont het als een groot uitgeefloket. Nieuwsgierig kom ik naderbij en zie dat het kantoor geheel gevuld is met van alles dat nuttig kan zijn of is geweest voor een auto. Onder het verdwenen raam staat een stalen bureau, waarachter een versleten stoel. Op het bureaublad is in het midden een ruimte vrij gelaten voor een groot papieren blad waarop iedereen zijn notities heeft geschreven. Links zie ik alle jaargangen van de handboeken voor de garagist, op boekenplanken die tot een hoogte van minstens drie meter langs de muur zijn getimmerd. Overal hangen, staan en liggen dozen en doosjes met onderdelen, voor zover deze niet gewoon op de grond liggen. Het is een voorbeeld van een ingeleefd kantoor, waar nimmer een organisatiedeskundige aan te pas is gekomen.
Als ik bij de Volvo terugkom heeft Hannibal inmiddels ontdekt dat er sprake is van een lekkende slang. Een zeer gecompliceerde slang die zich in bochten wringt en bovendien een zijslang blijkt te hebben alsof die eraan vast is gegroeid. De slang is fraca ofwel digerigo, kortom rot. Moet een nieuwe komen, die moet worden besteld. Hoelang gaat dat duren? De chef vermoedt wel een paar dagen. Jee wat nu? Misschien kan ik een provisorische reparatie maken, oppert de chef. Inkorten? Nee, heeft hij al geprobeerd, het rotte stuk is te lang, dat gaat niet lukken.
Als ik samen met hem somber onder de motorkap staar, veert hij ineens op en beent met energieke kleine stapjes naar zijn kantoor zonder raam. Hij blijft lang weg, dus ik ga kijken en ontdek hem achter in het kantoor bij de berg materialen, waaruit hij een krom stuk koperen leiding te voorschijn tovert. Tevreden grijnzend verdwijnt hij naar de werkbank in de verte en ik zie dat hij een stuk van de koperen leiding afzaagt. Hiermee komt hij terug bij de Volvo waar hij het verteerde stuk slang wegknipt en er het afgezaagde koperen pijpje voor in de plaats brengt. Hij knikt tevreden, het past. Zorgvuldig zet hij de boel goed vast met slangklemmen.
‘Goed’ zegt hij. ‘Zo kunt u ermee rijden, start even de motor.’
Hij loopt naar een hoek van de werkplaats en komt terug met een plastic emmertje water. Zorgvuldig giet hij het water in de container van het koelsysteem. Dan terug voor nog een emmertje water en nog drie keer terug voor drie emmertjes water en dan is het koelsysteem gevuld.
‘Het werkt’ zegt hij, ‘maar het is tijdelijk, een provisorische reparatie begrijpt u, zo kunt u er even mee rijden, maar er moet een nieuwe slang komen’.
Ik ben het met hem eens en hij bevestigt nogmaals dat het geen probleem is om deze te bestellen.
‘ Wat is het voor auto?’ vraagt hij.
‘ Volvo’ zeg ik.
Ja dat had hij al gezien. Type bedoelt hij.
‘ Een Volvo 960 meen ik, een Polaris…’
Of ik maar even het boekje wil pakken? Ik haal het uit het handschoenenkastje en hij is er blij mee, hoewel het in het Nederlands is geschreven. Met het boekje in de hand gaat hij naar zijn kantoor en komt terug met een klein schrijfblokje en een potloodje. Hoewel de pagina volgeschreven lijkt met zinnen die later doorgestreept zijn, kennelijk werkzaamheden die verricht zijn, is er nog net een centimeter vrij onderaan de bladzijde. Hij buigt zich onder de motorkap, zichzelf bijlichtend met de werklamp, en begint nauwgezet het typenummer van de auto over te schrijven in het bloknootje. Het zijn veel cijfers en letters en hij telt ze twee keer na. Klaar. Hij gaat de slang bestellen en belt mij als deze binnen is.
We schudden handen en ik vraag hoeveel hij van mij krijgt. Niets natuurlijk, dit is immers een noodreparatie, betaling komt straks wel in orde als hij de nieuwe slang monteert.
De volgende dag, in de namiddag, word ik gebeld op mijn mobiele telefoon. Hannibal de garagist. Of alles goed gaat met de koeling en of ik alsjeblieft wel regelmatig even het waterpeil wil controleren. Ik ben bijna ontroerd door zoveel klantvriendelijkheid en roep wel drie keer dat zijn noodreparatie fantastisch werkt. Ja maar… werpt hij tegen, het kan echt niet zo blijven, dat moet ik goed begrijpen. Hij heeft de nieuwe slang al besteld.
Vijf dagen later – ik ben de slang eigenlijk al vergeten – belt Hannibal. De slang is binnen. Mooi, ik spreek af dat ik meteen de volgende ochtend langs kom en dat vindt hij prima. Om half elf rijd ik de Volvo weer naar binnen, na twee keer steken want het straatje staat nog voller dan de vorige keer. Chef Hannibal komt te voorschijn vanachter uit het donker en er staan weer diverse mannetjes in groepjes te kletsen. Er komt er een, er gaat er een weg, hallo goede morgen, handen schudden en de toestand in de wereld en Moncarapacho bespreken en ondertussen toekijken hoe de twee monteurs hun werk doen.
Hannibal begroet mij op zijn aimabele manier en toont de nieuwe kronkelslang met bijslang. Zo kan alleen Volvo ze maken. Voordat hij begint meld ik dat er nog een paar kleine dingen moeten gebeuren, zoals het derde remlicht dat al een jaar niet werkt, de armsteun rechts die loszit en steeds op de grond dondert, de dikke rode elektriciteitskabel die afgelopen winter is aangevreten door een rat die de accu als nest had ingericht en het linker parkeerlicht, dat ik nooit gebruik maar dat desalniettemin behoort te werken.
Komt goed, zegt Hannibal. De zon schijnt en ik wandel het dorp in. Ben met een uurtje terug, zeg ik en Hannibal vindt het goed. Hij hangt alweer met zijn vriendelijke gezicht onder de motorkap. Na een espresso en een taartje (Bica en Pastel de Natas, samen nog geen 1 euro vijftig) op het terrasje van de bakker, ga ik weer eens binnen in de garage kijken. Hannibal vind ik in zijn kantoortje. Hij heeft een grote plastic doos omgekeerd op zijn stalen bureaublad en zoekt ijverig in de berg schroefjes en moertjes. Verstoord kijkt hij op, ik ben natuurlijk te vroeg terug. Schroefjes zoeken gebaart hij en toont mij er een die hij kennelijk al gevonden heeft. Even later heeft hij ook een tweede te pakken en loopt weer met die typische vlugge pasjes naar de Volvo om de armsteun te gaan vastschroeven. Hij kreunt en moppert, want het is een ongemakkelijk klusje waarbij hij met zijn gekrulde haren tussen de voorstoelen geklemd raakt. Maar het lukt en daarna nog even het derde remlicht in orde maken. Dit lukt minder, daar moet de assistent monteur aan te pas komen, die dan ook nog maar even het parkeerlichtje meepakt. Hannibal staat er trots bij te kijken, toch maar mooi weer even die Volvo in topconditie gebracht.
Ik vraag hoeveel hij van mij krijgt en hij nodigt mij uit in zijn kantoortje, waar hij de schroefjes aan de kant schuift en met een stukje potlood op zijn bloknootje begint te rekenen. Hij toont mij de inkoopnota van de rubberslang; duur vindt hij. Maar daar kan hij ook niks aan doen, zevenenzestig euro vijftig, het is een boel geld dat geeft hij grif toe. Na enig rekenwerk toont hij mij zijn briefje en ik zie dat hij nog dertig euro opgeteld heeft bij de prijs van de slang. Voor het werk, legt hij uit. Ik geef hem honderd euro en daar is hij zeer content mee.
Boa tarde, zeggen de mannen die de reparaties hebben bijgewoond. Boa tarde!
Een week later ga ik even een boodschap doen en rijd over de zandweg de heuvel af. Als ik bijna aan het eind ben, ongeveer een kilometer van mijn huis, hoor en voel ik een tik tegen mijn rechtervoorwiel en meteen weet ik dat het niet goed zit. Lekke band. Dat risico loop je hier met al die stenen langs de weg. Gelukkig sta ik vlakbij de asfaltweg naar het dorp, op een vlak stukje, zodat het niet moeilijk is om de krik goed neer te zetten. Moeilijker is het om de krik te voorschijn te halen, waartoe eerst de inhoud van de bagageruimte geleegd moet worden. Zorgvuldig leg ik het reservewiel onder de zijkant van de auto. Heb ik lang geleden geleerd van een expert. Mocht de auto van de krik vallen, dan valt hij maar een klein stukje want het wiel vangt hem op. Nadat ik de moeren heb verwijderd kan ik rukken en trekken wat ik wil, maar het wiel wil er niet af. Jeetje, dit heb ik nog nooit meegemaakt, meestal valt zo´n wiel gewillig in je armen. Na nog enkele uitputtende pogingen geef ik het op. Wiel zit vast, ook zonder moeren. Goede raad is duur, het huis is een kilometer heuvelop, het dorp is zes kilometer verderop. Dan komt de ingeving. (Die komt altijd als je maar geduld hebt!) Ik realiseer me dat Liberta, onze hulp, vandaag aanwezig is, met haar autootje. Willemine gebeld. Het kost even wat uitleg om te melden dat ik machteloos onderaan de heuvel sta met een lekke band en dat zij met het autootje van Liberta naar mij toe moet komen, zodat wij samen naar de garage in het dorp kunnen rijden.
Jajaja natuurlijk kan ik wel een wiel verwisselen, maar het wiel zit vast, het lekkebandwiel wil niet loskomen. Ik krijg hem er niet af!
Enfin, Willemine komt en klaagt dat het autootje van Liberta geen stuurbekrachtiging heeft, hetgeen het rijden op een zandweg niet eenvoudiger maakt. Samen toeren we naar de garage van Hannibal, maar die is er niet. Wel de eerste monteur. Ah! De Volvo! Lekke band, wil niet los? Onmiddellijk laat hij alles uit zijn handen vallen en grijpt een vuistje – zo´n stevig klein mokertje – en een vet stuk hout en gooit voor de zekerheid nog wat gereedschappen achter in zijn bestelautootje. Ik wenk Willemine dat zij wel kan gaan en samen met de monteur rijden we terug naar Volvo. Het reservewiel ligt er nog, op dezelfde plek. Godzijdank, want zij had mij voorspeld dat zo´n mooi wiel met een nieuwe band erom gefundenes fressen zou zijn voor een passerende zigeuner.
De monteur pakt het stuk hout, zet dit achter het onwillige wiel en geeft er twee harde klappen tegen met zijn vuistje. Het wiel geeft zich onmiddellijk gewonnen. In een handomdraai zet hij het reservewiel er voor mij op en nodigt mij uit om achter hem aan te rijden naar de garage. Daar gekomen monsteren we beiden de lekke band, maar niets te zien. Totdat hij een scheurtje ontdekt in de wang. Ja, wangen zijn dun, legt hij uit, die gaan gauw kapot. Maar, misschien is het te repareren.
In Nederland zou je in zo´n geval meteen een nieuwe band moeten kopen, twee eigenlijk want je kunt niet één voorband vernieuwen en de andere niet.
Repareren? Als Nederlander heb ik er een hard hoofd in. Ja zegt de monteur, we gaan het volgende week wel bekijken, als de baas er weer is. Ik leg uit dat ik drie weken naar Nederland ga. Des te beter vindt hij. Kunnen ze er op hun gemak mee aan de slag. Het mooie lichtmetalen Volvo wiel wordt schuin tegen de wand gezet en ik kan gaan.
Drie weken later, als ik weer terug ben in Portugal, bel ik de garage. De monteur neemt op en legt mij in rap Portugees van alles uit dat ik niet kan volgen en als ik zeg dat ik om elf uur langskom, roept hij dat dit niet kan. Of ik na de lunch kan komen, rond een uur of twee? Ik voel hem al aankomen, natuurlijk geen donder gedaan aan die band en nu nog even gauw naar een bevriende bandenman. Om twee uur sta ik voor de garage en mag meteen naar binnen rijden. Mijn wiel staat op de plek waar het drie weken geleden ook stond. Enfin, ik stap uit en zeg boa tarde tegen de rondhangende kijkmannetjes (twee maar) en tegen de slungelachtige monteur in opleiding die iets ondefinieerbaars staat te doen in het halfduister. Zo achteloos mogelijk wandel ik naar mijn wiel. Verrek zeg! De band, mijn eigen oude vertrouwde band, is keihard opgepompt!
De monteur komt te voorschijn en glundert. Ja, mooi hè? Hij pakt het wiel alsof het zijn geliefde huisdier is en toont mij de wang. Ik zie een zwarte plak rubber als een pleister op de wonde. Gevulcaniseerd, zegt hij trots. Je maar… is dat wel sterk genoeg, sputter ik. In Nederland mag zoiets volgens mij niet eens van de wegenverkeersdienst. Ha, sterk? Aan twee kanten gevulcaniseerd meneer, aan de binnenkant zit ook zo´n plak rubber, dat is kwaliteit. Prima reparatie. Ik geloof hem, hoewel ik mij dit soort reparaties vaag herinner uit mijn vroege jeugdjaren.
Mooi, dank je, goed werk, zeg ik prijzend. Erg prijzend, ter compensatie van mijn eerder gevoelde gebrek aan vertrouwen in de Portugese garagecultuur. Moet ik betalen als de baas er is of kan het nu ook? Ja het kan nu ook: vijftien euro. Vijftien euro? Is dat inclusief alles? Ja. Of ik een bonnetje wil. Nee, ik kan het toch niet van de belasting aftrekken haha…
Ik geef hem twintig euro en rijd fluitend op mijn gerepareerde wang naar huis.
Christian
februari 2013
Een zondag naar de markt in Portugal.
In Portugal staat de markt nog middelpuntig in het leven. Ondanks de verschijning van enorme supermarkten van Auchan, Intermarché, Aldi en Lidl en locale grootheden zoals Pingo Doce (zoete druppel), Jumbo, Continente en Pão de Açúcar (suikerbrood), heeft de markt zijn levenskracht behouden.
Hier komen in alle vroegte de boeren en tuinbouwers, de vissers en handelaren hun waren uitstallen.
Elke stad en elk dorp heeft zijn vaste overdekte markthal. Deze gebouwen zijn vaak monumentale staaltjes klassieke architectuur. In Olhao aan de haven troont een tweelinggebouw met pikante torens en een skelet dat door de heer Eifel zelf ontworpen lijkt en in het hart van Loulé vind je een markthallenpaleis in Moorse stijl met pompoentorens en puntbogen. Helaas is dit gebouw door restauratiewoede enigszins te mooi geworden en is de heerlijke chaos binnen vervangen door een toneel van strakke rijen verkoopstalletjes. Verdwenen zijn de oude kaasvrouwtjes, de kledenverkoopsters, de verweerde boertjes met hun slakken in een plastic teiltje (caracóis) of met een bakje schelpdieren (ameijoas). De kleine nering is verjaagd uit dit paleis dat moet concurreren met de moderne shoppingcentra die inmiddels hier en daar zijn verrezen, en die – toegegeven – eveneens architectonisch niet onaantrekkelijk zijn als monumenten van de moderne vooruitgang. Portugal heeft shoppingcentra die de American dream naar de troon steken, in Lissabon vind je de grootste shoppingmall van Europa en in het zuiden, in de Algarve, heeft een onooglijk dorp als Guia internationale faam gekregen door een shoppingmall die enigszins aan Disneyland doet denken. Hier komen de gezinnen op zondag verpozen in een prettig constant klimaat, niet te warm niet te koud, geen wind en overal terrassen en planten, hoewel die vaak van plastic zijn. Ruimtelijkheid, licht en lucht, glazen plafonds en leuke winkels, heel veel leuke winkels met heel veel kleding en schoenen en heel veel uitverkoop. De voedselpleinen in deze winkelparadijzen zijn uitgebreid, naast de klassieke koffietentjes, vaak een eilandje in de drukte, waar je voor 50 of 60 cent de heerlijkste espresso krijgt, zijn er restaurants en snackbars in overvloed. Niet alleen de bekende hamburgertenten, maar ook speciaalzaken, zoals een soeprestaurantje, een vis- en garnalen tentje, een Japanse sushibar of een Italiaans restaurant. Kwaliteit van zeer matig tot redelijk goed en altijd verrassend voordelig. Bij de Japanner in Ria Shopping Olhao kun je bijvoorbeeld voor 8 euro net zoveel lekkere schoteltjes van de lopende band pakken als je opkunt.
Maar de ware Portugese markt is toch de buitenmarkt, de zogenaamde vlooienmarkt op een groot vaak zanderig plein bij een kerkhof of nabij een vervallen sportaccommodatie. In de locale kranten worden deze weekendmarkten geannonceerd en het volk uit de gehele omgeving trekt er massaal naar toe. Bij zonsopkomst worden de tenten in elkaar gezet, klinkt het gehamer waarmee de stalen pennen in de grond worden geslagen om de scheerlijnen vast te zetten en kreunen en brommen de zware motoren van de enorme trucks, die hun trailers parkeren waarin straks de restaurants geopend worden. Rondom het dorp heerst al vroeg de chaos. Politiemannen met lichtgevende gele hesjes proberen de verkeersstromen in goede banen te leiden en de smalle straatjes en rustieke hoekjes worden voor alle zekerheid gesloten voor gemotoriseerd vervoer. Gezinnen in oudere auto’s komen van heinde en verre en zoeken een parkeerplaats, ergens op een stoep, in een olijfboomgaard, of op een braakliggende zandvlakte (vaak het voetbalveld) die voor het doel is opengesteld.
Het volk is divers en naast de oude garde is ook de jeugd goed vertegenwoordigd. Je ziet authentieke vrouwen in het zwart met strooien hoeden en hoofddoeken – meestal gecombineerd – en mannen op hun zondags in hun trouwpak met vest, maar evenzo de moderne jongens, met spijkerbroeken die van de kont glijden en waarvan het kruis tussen de knieën hangt. Jonge meiden flaneren in aalgladde nylonachtige gympakjes die pronte bilpartijen accentueren, hun oma’s dragen zelfgebreide veelkleurige vesten en zwaar rokende mannen kleden zich sportief in slobberige joggingbroeken en leren jacks. Maar, over het algemeen overheerst toch de degelijke burgermanskleding van nette mensen op zondag.
Aan het begin van de markt, bij de entree zou je kunnen zeggen, voor zover deze markten een entree hebben, vind je de bedelaars en de gebakkraampjes. In gloeiende olie worden deegwaren gebakken, in hoefijzervorm, als staven of als ringen, die daarna door een mengsel van kaneel en suiker worden gehaald. Een lekkernij. Voorts de schelpdieren en slakken, in bakken en teiltjes en daarnaast de aardbeien die hier het hele jaar door verkrijgbaar zijn, omdat ze in plastic kassen worden gekweekt. Kisten vol, uit Spanje en eigen land. Een euro de kilo. Om één uur, als de markt afloopt, zijn de aardbeien bijna altijd overal uitverkocht. Daar moet je wel rekening mee houden. Mocht je gereedschap nodig hebben, welk gereedschap dan ook, het is hier verkrijgbaar in grote hoeveelheden, van het kleinste zakmesje tot de grootste pikhouweel. Evenals de koperen destilleer toestellen om de ‘medronho’ te stoken, het Portugese vuurwater dat getrokken wordt van een soort wilde aardbeitjes die in het achterland volop aan de struiken hangen. Deze aardbeitjes gisten zo sterk, dat menige geit (echte liefhebbers van deze vruchtjes) dronken van de heuvel is gevallen. En natuurlijk is er veel kleding. Tenten vol lingerie, sjaals, doeken, draperieën, jurken en broeken, veel spijkerbroeken van de bekende merken, veel namaak van de bekende merken en ontzettend veel schoenen. Daartussen natuurlijk de mandenmakers met vlechtwerk in elk model en formaat. En Portugees aardewerk, zelfgebakken en beschilderd. En op uitgespreide doeken de uitstallingen van de zolderopruimingen en de gekopieerde Cd’s op mp3formaat. Het is niet te geloven wat die handelaren allemaal bewaren en elke keer weer zorgvuldig inpakken in plastic vuilniszakken en kartonnen dozen. De rotzooi die zij uitstallen doen denken aan het Amsterdamse Waterlooplein in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
In deze tijden van recessie en zakkenvullers zorgt zo´n markt voor de relativering. Mijn echtgenote doneert aan een zielig oud vrouwtje, dat in een onmogelijke houding op het beton ligt en een plastic koffiebekertje omhoog houdt, een euro. Dat is hier erg veel. Verderop wil zij wel drie kleine plantjes kopen voor in de tuin – waar we al veel plantjes hebben – en het prijskaartje vermeldt 2,40 per stuk. Het zijn er slechts drie, de hele voorraad, dus Willemine biedt zes euro. Het plantenvrouwtje dat ooit in Engeland geboren is, begint omstandig te rekenen en komt uit op zesvijftig. Nee zegt Willemine, dat is veel te duur. We lopen door en hoewel Portugese handelaren en handelaarsters je dan achterna komen, want zes euro is toch best aardig, laat het oud-Engelse vrouwtje het afweten. Verderop vind ik in een grote doos met hang en sluitwerk twee roestige ringen met antiek beslag voor op ons oude bureau, waarvan de deurtjes dergelijk beslag ontberen. Het is een handjevol niks, op een zolder gevonden, dus ik zoek in mijn portenmonee en vind 60 cent. De handelaar kijkt zuinig, waarop ik mijn kleingeld in zijn hand omkeer en tot bijna tachtig cent kom. Hij knikt tevreden, obrigado. Wat is de waarde nog van geld?
Hier op de markt kun je ook de statige zigeunervrouwen bewonderen, kleurrijk gekleed in hun lange rokken en veelkleurige sjaals. De ruggen kaarsrecht, dat moet ook wel om de enorme buiken met daarbovenop de borsten te torsen. Zelfs op jeugdige leeftijd lopen ze al met de buik vooruit, vaak ook omdat er een baby in zit. En over baby’s gesproken; de hele uitzet kun je hier kopen, baby- en kinderkleertjes bij de vleet, hoewel niet altijd getuigend van goed smaak. De zigeunerkindertjes spelen tussen de scheerlijnen van de kramen en proberen ondertussen de uitgestalde waren te verplaatsen. Natuurlijk vind je de meeste kinderen rondom de vrouw met de ballonnen en bij de mannen die speelgoedhondjes verkopen, die echt keffen en ondertussen proberen van een dienblad te klauteren waarbij ze omvallen en zichzelf weer op de pootjes zetten. Dat gaat maar door, totdat de batterijen leeg zijn. Zo zijn er ook autootjes die voorturend omkeren als ze tegen een opstakel rijden.
Fascinerend is de standwerker, die van zijn trailer, een kanjer van een wagen, een toneel heeft gemaakt door de zijwand deels omhoog te klappen als een baldakijn. Hij staat daar hoog boven zijn publiek, in een decor van handdoeken en beddengoed. Om zijn nek heeft hij een standaard die de microfoon exact voor zijn mond houdt. Wat kan die man praten zeg. Hij ratelt aan één stuk door en zijn spraakwaterval klinkt – dat moet gezegd – prachtig uit de luidsprekers op het dak van zijn wagen. Hij spreekt goed verstaanbaar Portugees en articuleert elk woord als een volwaardig toneelspeler. Alleen al voor die stem blijf je gefascineerd staan luisteren. Hij voegt slopen en lakens en dekbedden bij elkaar met behulp van de aangever, die er op commando nog een lakentje bij doet. De hele stapel, mijne dames en heren, met nog drie handdoeken erbij, nu voor tien euro, wie, ja wie? Hoppa, gretig grijpen omstanders de pakketten uit zijn hand. Hier is je euro nog wat waard!
Even verderop signaleert een opstijgende rookwolk de aanwezigheid van restaurants. De wagens, tenten, barbecues, terrassen en zonneschermen zijn min of meer bij elkaar gegroepeerd op een apart deel van het uitgestrekte terrein. Het loopt tegen de lunch, dus het is druk. Voor Portugezen is het middagmaal de hoofdschotel van de dag. Zelfs nu de economie niet aanmoedigt tot gastronomische uitstapjes, zijn de eetlokalen rond het middaguur nog altijd goed bezet en ook hier op de markt neemt men de tijd voor het middagmaal. Op de rokende barbecues, vaak met het formaat van een kleine locomotief, liggen de kippen en de speklappen te grillen. Deze gerechten (frango en entremeada) vinden gretig aftrek. Evenals de wijn en de aguardente en medronho. Omdat er nabij deze markt – in Estoi – een verwaarloosde paardenrenbaan is, met vervallen grandeur uit vervlogen tijden, is er ook paardenvolk op de markt aanwezig. Trotse koetsiers zitten hautain op hun tweewielige koetsjes en ook de ouderwetse Portugese kar op hoge wielen, die je meestal bij de antiquair ziet staan, rijdt hier nog rond.
De meeste marktrestaurants hebben een enorme keukenwagen annex bar. Rondom zijn uitgebreide terrassen uitgezet, met plastic tafels en stoelen. Hier zit je voortreffelijk, naar keuze in of uit de zon – Portugezen meestal uit de zon – en de bediening is keurig, veelal door verweerde mannen in voorschoot. Je tafeltje wordt gedekt met een papieren kleedje (oppassen dat het niet weg waait) en je krijgt een mandje gesneden brood en een schaaltje olijven en meestal ook nog gesneden worteltjes ingelegd in olie en azijn.
Wij bestellen drie speklappen, hardgebakken op de gril, lekker zout en knapperig, met een glas wijn erbij – nou ja, zeg maar een paar glazen wijn erbij want de enthousiaste bediening schenkt royaal. Het is enorm druk rondom de keukenwagen en je moet rond lunchtijd je best doen om een tafeltje te bemachtigen. In de buurt blijven rondhangen en als een havik erop afduiken als je ziet dat mensen het plan hebben om weg te gaan. Bestellen vergt ook enig eigen initiatief. Vang een van de hardlopende mannen onderweg op, terwijl ze met pastic bordjes en bekertjes langs de tafeltjes manoeuvreren. Trek hem aan z´n arm en wijs: we zitten daar! En dan meteen wijn bestellen, want als je de wijn eenmaal hebt komt de rest vanzelf. Dit is onthaasten op de zondag. De zon schijnt en er is genoeg te zien om je heen. Willemine ontdekt vlak achter ons, in zo´n onbestemde uitstalling van zoldervondsten, gelukkig nog een oude kan, een porceleinen wasbak en een vaasje van voor de revolutie. Dan komt het plastic bord met de hardgebakken speklapjes, hapklaar in stukjes gesneden met een houten prikkertje erin geprikt. Haphap mmm, wat is dit toch smerig lekker, vooral met een stukje huisgebakken brood erbij, wat olijven en een plastic bekertje tot de rand gevuld met wijn. We bestellen nog twee keer en nadat we drie bekertjes wijn op hebben, komt de vroljke bediende die iedereen groet en voortdurend plezier in zijn leven lijkt te hebben nog eens ongevraagd langs met de fles. En dat alles uiteindelijk voor de somma van tien euro. We rapen onze plastic zakken bij elkaar – honing, vaasje, terracotta kannetje – en we wandelen, enigszins onvast moet ik toegeven, terug naar de afdeling planten om nog wat te kopen voor de tuin. Maar niet bij dat vervelende Engelse vrouwtje, vindt Willemine. Er is nog aanbod genoeg, want de tuiniers zijn altijd zo´n beetje de laatsten die opdoeken. Elke Portugese markt heeft een hoog tuingehalte, want Portugezen zijn gek met plantjes, niet alleen voor hun moestuin, maar ook voor de sier. En voor het fruit natuurlijk. Alle fruitbomen die je kunt bedenken, kun je hier kopen in grotere of kleinere afmetingen. Het fruit zit er soms al aan en in het geval van – bijvoorbeeld- een klein sinaasappelboompje (40 euro), liggen er drie knotsen van sinaasappelen aan de voet, ter illustratie van de toekomstige oogst. In het verlengde van de plantenuitstallingen vind je de oogst, de groenten en fruit verkopers. Twee kwartjes voor een kilo sinaasappelen, appels, peren, vijgen en noem maar op, plus natuurlijk aardappelen, courgettes, aubergines, wortelen (enorme winterpenen!) en wat er nog meer van het land komt. Ingelegde olijven, ja en honing, van de alffarobeira, van de lavendel, van de citrusbomen.
Als je vaak naar deze markten gaat, in Fuzeta, Almancil, Estoi, of Quelfes of waar dan ook in de Algarve, kom je dezelfde kooplui tegen, die meereizen met de markten. Elke keer stallen ze ’s ochtends vroeg hun hele hebben en houwen uit om in de voormiddag de spullen weer in hun wagentjes en busjes te stouwen. Bij het scheiden van de markt kun je nog wel eens voordelig iets op de kop tikken. Zo bezit ik 14 delen van Agatha Christie, prachtig gebonden in rood kunstleer, goud op snee, een sieraad voor de boekenplank. Na enig onderhandelen mocht ik ze meenemen voor vijfentwintig euro, inclusief de plastic krat waarin ze verpakt waren. Helaas, mijn geliefde Willemine is niet zo handig in die dingen. Zij kleedt zich om te beginnen te mooi, weliswaar kunstzinnig, daarvoor is zij tenslotte kunstenares, maar toch duidelijk ook getuigend van een zekere luxe. Dan ziet zij twee ouwe keramiek schaaltjes met een bloemmotief en dan weet de koopman al dat hij beet heeft. Die vraagt ijskoud 8 euro per schaaltje. Ik ben te laat. Afdingen lukt al niet meer en als ik tegen de man zeg dat het voor mij niet meer hoeft en aanstalten maak om door te lopen, ziet hij grijnzend de aarzeling van mevrouw. Nou ja, die schaaltjes moeten dus worden aangeschaft en met wat moeite weet ik de prijs naar 7 euro te krijgen, waarbij de verkoper zuchtend toegeeft alsof hij mij zijn winst inlevert. Willemine kijkt opgelucht. De verkoper, een donkere man met stevige buik en een forse zwarte snor, wikkelt de schaaltjes in krantenpapier en stopt ze in zo’n fletskleurig plastic zakje waarmee je hier op de markt iedereen ziet rondlopen. Deze is blauw, maar ze zijn er ook in roze, zachtgroen en vuilgrijs. Willemine neemt het zakje blij in ontvangst. Naast haar staat een jonge vrouw, die haar in het Engels toefluistert: ‘u hebt veel te veel betaald mevrouw! ‘
Maar dat had ik ook al gezegd.
Op de Portugese markt is je euro een ouderwetse daalder waard, als je niet oplet.
Christian,
Maart 2012.
Schrijven
Schrijven.
Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven. Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen. Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken.Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk. Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer. ’s Nachts in bed, als je toevallig midden in de nacht wakker wordt, concipieer je een prachtig verhaal in je hoofd. Je zou eigenlijk moeten opstaan en meteen aan de computer. Schrijven. Nu het nog vers is. In het beste geval krabbel je een paar onleesbare notities op de bloknoot die je als schrijver altijd naast je bed hebt. Vanwege de invallen. Die de volgende ochtend onbruikbaar blijken. Hoe dan ook, in het beste geval lukt het je in de loop van de ochtend je computer te bereiken en de map ‘schrijven’ te openen. Dit is gevaarlijk, want voor je het weet zit je verdiept in oude verhalen die je al hebt geschreven. En als je niet oppast ga je die zitten verbeteren en dat moet je gewoon niet doen, want je vond het al goed toen het na veel gezwoeg en verbeter en geschrap en geschaaf eindelijk af was. Afblijven dus. Gelukkig hebben we email, dus daar kun je even afleiding zoeken. Al gauw zit je via Google ergens op het internet om – zoals je jezelf verklaart – materiaal te vinden voor je verhaal, voor het boek dat ook nog geschreven moet worden. Dan is er nog Facebook en Linkedin. Niet doen. Allemaal onzin voor mensen die niks anders te doen hebben. Jij hebt het te druk, je moet schrijven. Dus terug naar het nieuwe word- document. Natuurlijk doe je dat, ja zeg je laat een daar een beetje afleiden. Schrijven is focussen. Goed, je weet waar het verhaal over gaat want het zeurt al dagen, soms zelfs weken door je kop. Maar de éérste zin, daar gaat het om, die eerste zin is beslissend. De titel kun je later nog wel eens bedenken, maar die eerste zin heb je nodig om meteen zelf in het verhaal te glijden als ’t ware. Na een goeie eerste zin schrijft het verhaal zich vanzelf. Zo’n zin komt natuurlijk niet meteen. Het is handig om alvast maar een kopregel te tikken, maakt niet uit, kun je later nog veranderen. Gewoon spontaan een kopregel schrijven, dat helpt vaak. Maar het probleem is dat de maag nu knort en ineens heb je een onvoorstelbare trek in koffie. Er moet dus koffie worden gemaakt anders kun je niet verder. En dan meteen maar iets erbij eten. Boterhammetje maken en de kasten doorzoeken naar zoete koek, hoewel je nog lang niet toe bent aan een beloning. Terug achter je computer schrik je toch wel een beetje dat de tijd zo snel vervliegt. Het is al weer dik in de middag en nog geen letter op papier – bij wijze van spreken. Buiten waait het. Als er maar niks omwaait. Misschien moet je even een rondje om het huis maken om te zien of alles okee is buiten. Ja alles is okee. Een waterig zonnetje breekt door. Nu moet er toch echt geschreven worden anders is het voor je het weet weer etenstijd en als het televisiejournaal eenmaal begint dan komt er van schrijven niet veel meer. Want wie weet is er wel een goeie film of een boeiend programma op de VPRO. Zoals andere tijden. Andere tijden… toen schrijven nog makkelijk was.
Januari 2013
Christian
Het Onderzoek.
Citeren
Het linoleum glanst grijs
En grijs en grijs
Met hier en daar
Een bruine bocht
Een streep van blauw.
Dit biedt de zieken
En getroffenen
Gevoel van scherp omlijnde
Zekerheid en schoon
Gepoetste handelwijzen.
De gangen recht en strak
En ruim verlicht
De bordjes geven
Richting aan het ziektebeeld
In stilte wordt gewacht.
Soms passeert een kar
En soms een mens
Vrijheid gaat in wit gekleed
Liefde is zachtgroen
Verdriet in alle kleuren.
Een kale man in korte
Broek met streepjesshirt
En snelle gympen
Grapt aan de balie
Over zijn vervolgafspraak.
Nog twee cliënten voor u
Het duurt niet lang
Er was een spoedgeval
Zorgzaam is de toon
Tijdschriften uit gezonde tijden.
Moderne dokters spreken
Zacht als vriend
Waarheid wordt gezegd
Hoe anders was dat
Toen mijn vader overleed.
Je luistert als een kind
Weerwoord smoort
Getallen liegen niet
Het onderzoek is positief
De dood stapt naderbij.
Op weg naar de Noordkaap.
Met een ouwe Citroën heen en liftend terug.
On the road…
Jack Kerouack maakte iets los…
Eind jaren vijftig begon de wereld te veranderen. Begin van de seksuele revolutie, de emancipatie, geneugten van de consumptiemaatschappij en de kritiek daarop. De jeugd brak door met pop art van Warhol, Lichtenstein en Rauschenberg, met popmuziek van Jerry, Buddy en Elvis, de film noir schokte onze ouders met Asphalt Jungle en Les Diaboliques, we kregen Pleiners en Nozems, rock and roll en we lazen J.D. Salinger en Jack Kerouack wiens bestseller “On the Road” hele volksstammen jongeren in beweging zette, letterlijk. Sturm und drang liftte door Europa en als je jong was kon je eigenlijk niet meer thuis blijven zitten. Je moest bijvoorbeeld druiven plukken in Frankrijk en bordenwassen in Zweden en het onontkoombare reisdoel was de Noordkaap; daar moest je geweest zijn.
Het boek is nu te koop! 18 Euro in de winkel of via internet, bij uitgever Elikser of Bolcom of bij mij of elders. Kopen dus, of bestellen: ISBN 978 90 8954 429 2