In de sportschool

In de sportschool voel ik mij niet op mijn plaats. Bewegen is gezond, dat geef ik toe, maar zinloos bewegen is op z’n zachtst gezegd saai, om niet te zeggen dom. Lopen op een zich voortrollende lap rubber is tijdverspilling, want je loopt wel maar komt niet vooruit. Vroeger deden alleen domme dieren dit, zoals witte muizen in zo’n loopmolentje. Goed, men doet het om wat aan de fysieke vorm te werken. Bijvoorbeeld om af te vallen, dit laatste vooral, want de obesitas slaat hard toe dankzij onze voedselindustrie. Coca Cola en Unilever propageren nu bewegingsprogramma’s om de aandacht af te leiden van hun verwerpelijke suikerstrategie. Overal suiker in doen, hoe zoeter hoe lekkerder en hoe beter het verkoopt. Ik las eens dat in gewoon brood al ruim 3% suiker zit. De mens is een zoetekauw. Dat is goed voor de sportschoolondernemers. En voor de tandartsen natuurlijk. Veel vette figuren in de sportschool, die op advies van de therapeut naar hun ideale gewicht fietsen of lopen of rekken en strekken. Zelden echte sportievelingen gezien, ik bedoel afgetrainde lijven met bonkige gewrichten tussen de spierbundels. Ik kom wellicht niet in de juiste – of de echte – sportschool, die ook wel krachthonk wordt genoemd. Daar zou ik mij trouwens ook niet op mijn plaats voelen. Het grappige is dat de dikke mevrouwen en de buikige mannen wel in sport-ornaat gekleed gaan, alsof het aantrekken van de sportbroek al een louterend effect heeft. Er is ook een gezette moslima aanwezig en daar heb ik het wel mee te doen, want over haar sportbroek draagt ze een lange jurk die op een jas lijkt, plus natuurlijk haar hoofddoek van waaronder zij kleine straaltjes inspanningsvocht op de loopband morst. Genoeg hierover, ik ga het ook niet meer hebben over die oude moeilijk lopende dames die op de fiets worden gehesen. Zou het nog helpen? Halverwege mijn leeftijd heb ik het ook eens een jaartje volgehouden; de sportschool bedoel ik. Opstrakken, aan je conditie werken. Maar ook toen kon ik mezelf niet blijvend motiveren. Zonde van mijn tijd. Net als zonnebaden, of erger nog op de zonnebank je tijd verdoen. Bovendien ben ik niet dik. Een vriendin wil minstens honderd worden en werkt daar aan, door elke ochtend haar lichaam een uur lang in bochten te wringen en een ascetisch dieet te volgen. Wie wil er honderd worden?
Regelmatig – ja we worden niet alleen dikker, maar ook ouder – zie je in de krant foto’s van honderdjarigen die in de bloemetjes worden gezet. Op radio en televisie vertellen ze hoe ze het voor elkaar hebben gekregen. Valt mij altijd weer op dat dit geen ingewikkelde, laat staan intellectuele verhalen zijn. Het is gewoon vanzelf gebeurd, door elke dag door te gaan met wat ze gisteren deden. Geen sportschool aan te pas gekomen,laat staan een dieet. Ja, zuinigheid en vlijt, dubbeltjes omdraaien en geen gekkigheid, dat helpt. Valt mij ook op dat die oudjes nooit dik zijn. Hebben denk ik ook nooit van obesitas gehoord; ik ken dat woord zelf pas een kleine twintig jaar.
Zag onlangs een foto in de krant van een man die honderdtien jaar oud is. Die heeft van héél veel dingen nooit gehoord, want hij komt uit Afghanistan. Een vluchteling ja, na een maand reizen aangekomen in het beloofde Duitsland, in Beieren. Waar je volgens mij veel bierbuiken ziet, maar dat is natuurlijk een vooroordeel. Helaas kan deze oude Afghaan niet zien wat welvaart is, want hij is blind. En de beloften van een betere wereld hoort hij ook niet, want hij is ook doof. Dat gebeurt als je ouder wordt, veel ontgaat je dan. Voornoemde vriendin zegt dat je ook je ogen en oren kunt trainen, daar zijn cursussen voor. Maar natuurlijk niet in Afghanistan. De oude man loopt ook moeilijk, want er staat bij dat hij vrijwel de hele weg gedragen werd door zijn familie. Denk je eens in hoe vreselijk en dreigend het leven om je heen moet zijn om als familie, met medeneming van je grootvader van honderdtien, op de vlucht te slaan. Een máánd onderweg. Alles achterlaten.
Dat soort dingen denk ik dan als ik eens een keertje doelloos voortloop op de loopband in de sportschool.

En de mens schiep…

Op zondagmorgen lig ik graag in bad. Zo lang mogelijk, dus goed heet beginnen. En vooral koffie bij de hand. Het is een verrukkelijke onderdompeling in jezelf, terug in de moederschoot, ongestoord in het zijn. En bovendien een bad voor de hersens die vrijuit chaotisch aan de haal gaan met onuitvoerbare ideeën en verlichtende gedachten. Het eureka-gevoel dus. Belangrijk is dat ik een goed boek – e-reader tegenwoordig – heb om het denken op gang te brengen. Eén zin, één opmerking van een schrijver (de mensen lezen te weinig goede boeken!) kan een verhelderende kijk geven op je eigen leven zowel als op de wereldsituatie in het algemeen. Laatst las ik zo’n opmerking van Maarten ’t Hart: je zou de mens kunnen zien als de missing link tussen een organisme met verstandkiezen en een organisme zonder. Het ging dus over die lichtgevende evolutietheorie, die ons na duizenden duistere jaren zicht heeft gegeven op het ‘waarom’, maar daar wil ik het nu even niet over hebben. Ik heb geen verstandkiezen, dus zo’n opmerking van M’t H zet mij aan het denken. Enerzijds waarom de mens beestachtig wordt genoemd, terwijl geen enkel beest zich zo mensachtig gruwelijk gedraagt, anderzijds waarom de mens God naar zijn evenbeeld heeft geschapen. Met oorlog, dood en vernietiging tot gevolg.

In de ontwikkeling van de soort en de drang tot overleven hebben organismen zich veranderd en ‘verbeterd’ – hoewel er organismen zijn die tot volle tevredenheid al miljoenen jaren onveranderd voortleven – zodat ze harder konden lopen, beter konden zwemmen, scherper konden zien of horen, enfin ga zo maar door en dan kom je bij de mens die als enige de hersenen verder ontwikkeld heeft. Als je vooruit kunt denken, kom je ook met slechte ogen door het leven (de helft van de mensheid draagt een bril). En zonder verstandkiezen.  Anders gezegd, door de hersenen te ontwikkelen hadden we geen gevaar meer te duchten. Niet in de savanne. En ook niet in het verkeer, want auto’s rijden en parkeren straks automatisch. Het enige gevaar komt van onszelf. Want zoals dieren op elkaars eten jagen, jagen wij al sinds Abraham (Ibrahim) op elkaars gedachten. Met beeldenstormen,boekverbrandingen, mensverbrandingen, cultuurverwoestingen, uitbuiting, armoe, geestesziekte, moord en doodslag en zo meer tot gevolg. Ja volslagen gekte heeft de ontwikkeling van onze soort ons gebracht.

Mijn zoon, Delftenaar en IT-specialist zegt dat ik mij geen zorgen hoef te maken: wij zitten in een transitiefase. Binnen tientallen jaren zullen we niet alleen geen verstandkiezen meer nodig hebben, ook geen zintuigen (alleen wellicht smaakpapillen) of hersens, want dan is er een nieuw organisme ontstaan dat zichzelf op eigen kracht, zonder dna, zonder koolstofverbindingen of orthodoxe celstructuren, zo fenomenaal ontwikkelt, zo snel en zo verbijsterend intelligent, dat het eindelijk de houvast biedt aan alle zoekenden in dit chaotisch universum. We hoeven elkaar niet meer af te maken, we hoeven niet meer gelijk te krijgen, we zijn af, we zijn gelijk. We worden geleid door hogerhand, door een universele kracht waarnaar we altijd hebben gezocht en waarin we altijd hebben willen geloven.

Een nieuwe tijd breekt aan, waarin we niets meer te vertellen hebben. We kunnen onze hersens gebruiken voor ons plezier, want er is een macht die altijd beter denkt. We kunnen ons concentreren op de kleine wereld van ons eigen leven, want de grote universele wereld wordt uitstekend gestuurd door het Hogere. Transcendente sturing leidt ons – dat lastige organisme dat geen respect had voor eigen soort en biotoop – naar het paradijs dat we bij ons ontstaan zijn verloren. Het paradijs op aarde. We hebben het (ernaar) gemaakt. Emotieloze orde, machinale regelmaat en dictatoriale rust.

En de mens schiep God.

Consument in Portugal

Na vijfentwintig jaar consumeren in Portugal, blijf ik mij nog steeds verbazen.  De verschillen tussen groot en klein, modern en antiek, rijk en arm blijven verbazingwekkend. Toen ik hier kwam werd het meeste vervoer  gedaan met de muilezelkar en de rokende driewieler, een vrachtkistje op een tweetakt motorvehikel. Luxe auto’s waren vooral klein. En vrijwel iedereen was personeel of boer. Toen kwam de mobiele telefoon en de sprong vooruit. Ineens hadden tuinman, timmerman en bouwvakker een mobiele telefoon, formaat baksteen, die ze als een wapen met de antenne omhoog aan de riem droegen.  En tegelijkertijd verschenen er werkjeeps, Nissan en Mitsubishi met een bakkie waarin de betonmolen kon staan. De rijken kwamen en lieten paleisachtige huizen bouwen bij de golfbanen, geld stroomde binnen, Mercedesen op de slechte wegen alsmede nu ook luxe jeeps zonder bakkie. Personeel en boer werden zelfstandig, landjes en vervallen boerderijtjes (quinta’s) gingen in de verkoop, cafeetjes en pastelaria’s ontsprongen als onkruid na een regenbui. Maar ondertussen werkte de vaste telefoonlijn niet en kon je nog nergens een behoorlijk donzen dekbed kopen. De nachten zijn hier ’s winters koud. Maar in die schattige boerderijen en uit de grond gestampte toeristenverblijven ontbrak (en ontbreekt) de verwarming. De zon schijnt immers overdag, bijna altijd.

Inmiddels zijn de nationale wegen nog steeds slecht, opgelapt en ingezakt en deels gerepareerd na aanleg van de riolering en de waterleiding. Daarnaast zijn er prachtige tolwegen aangelegd met Europees geld, waarop je zelden verkeer ziet. De Portugees verdomt het om te betalen voor een weg die gratis en voor niks cadeau gekregen is van belastingbetalers uit Noordelijke landen. In de drukte van bouw en ontwikkeling verslonsden de boomgaarden met amandel, vijg, olijf en johannesbroodboom. Als je voor vijf euro per uur in de bouw kan werken, ga je geen olijven of amandelen plukken. Dit werd (en wordt) overgelaten aan de rondtrekkende zigeuners die met hun paarden en karren langs de slecht onderhouden wegen trekken en in verlaten veldjes hun kampementen ad random opslaan. (‘Hekken, poorten, deuren op slot!’ – waarschuwt Liberta, mijn hulp. ‘Het zijn ladrões!’).

Na de crisis worden nu  ineens weer enorme plastic kassen gebouwd, voor frambozen en aardbeien, luxe fruit dus, en uitgestrekte sinasappelplantages worden opnieuw aangelegd, niet voor de sinasappels, want die leveren niks op (10 kilo voor 2 euro in een stalletje langs de weg), maar voor de subsidie. De boeren zijn terug, niet om te boeren, maar om te oogsten uit de Europese boomgaard waar het geld aan de bomen groeit, voor zover je een drukpers als boom wilt zien.

Genoeg hierover. Vandaag moet ik naar het postkantoor en dat gaat wel even duren. De elektricien zou ook komen, om negen uur, maar is niet geweest. Wordt wellicht vanavond of morgen misschien. Ik had elektriciteitsproblemen en dus klagen bij de elektriciteitmaatschappij (EDP). Heel modern, via de website en ‘Mijn EDP’, prachtig.  Je wordt teruggebeld door beleefde jongens en meisjes die goed Engels spreken, en bloemrijke verontschuldigingen uit het hoofd hebben geleerd. We gaan het in orde maken. Een week later staan dan onverwachts een paar monteurs in de buurt van je huis. Ze bellen mobiel, uiteraard. En vragen de weg. Rap Portugees dat je niet kunt volgen. Meneer, kunt u het in het Engels zeggen? Nee, dat kunnen zij niet. Uiteindelijk zijn ze dan bij jouw meterkast (elk stopkontakt een eigen schakelaar, zo modern zie je het zelden) en meten wat hier en daar en concluderen: in orde. Ja maar…  die storing? Sja, weten zij ook niet. De kabels in deze regio… oude kabels meneer. Ik begrijp het, dus vergelijkbaar met mijn ADSL verbinding die regelmatig uitvalt. Oude kabels.

O ja, naar het postkantoor voor postzegels. We hebben hier nog echte postkantoortjes, waarin één postbeambte resideert. Hij kent iedereen en heeft alle tijd. Zoals iedereen hier. Je kunt er als Hollander in het begin knap nerveus van worden, maar het went. Het tempo wordt hier bepaald door de persoon achter de balie of de toonbank. Voert deze toevallig een privé telefoongesprek, dan heeft dit voorrang. Evenals de uitwisseling van huwelijks- en andere avonturen tussen winkeljuffrouwen en ander bedienend personeel. Alleen in restaurant en pastelaria is de klant koning. Vandaar dat heel veel Portugezen ’s middags lunchen (Papa’s restaurant, tussen de middag altijd vol, dagmenu 6 euro) of een espressootje nemen bij de bakker of op het terrasje van de supermarkt. Om op het postkantoor terug te komen, ga er niet heen vlak voor Kerstmis, want dan laten de dorpelingen hun kerstzendingen speciaal inpakken in hiervoor aanwezig kerstpapier. De beambte pakt in en wil ondertussen weten voor wie het bestemd is en hoe het gaat met die persoon in kwestie, nu deze niet in ons dorp woont. Dat kan wel eens een gesprek worden waarbij het inpakken stagneert. Maar niemand vindt dit erg. In Portugal wacht je altijd geduldig totdat je aan de beurt bent.

Ojee daar gaat mijn mobiele telefoon. In het postkantoor. Het is MEO, de telenetprovider en een beleefd meisje offreert mij supersnel internet. Ik leg uit dat ik in mijn regio oude kabels heb. Dit spijt haar enorm. Niemand stoort zich aan mijn telefoongesprek, want men heeft het druk met de eigen conversaties over wel en wee in ons dorp. Veel wee, sinds de crisis. De loketbeambte grijnst even naar mij terwijl de oude vrouw haar portemonnee met muntjes voor hem leegt op de balie.

Dit is een chaotisch stukje geworden, merk ik, maar zo is het leven hier nu eenmaal.

Wordt vervolgd.

Christian

 

Chinese massage in Moncarapacho.

Mijn Chinese masseuse met de grote handen en kleine tanden.

Op een dag komen we bij de bakker vandaan. We hadden even koffie gedronken met iets erbij, een Pastel de Nata of een Torta Amendoa of een Folhado de doce de Figo com Nozes of… ja de Portugezen houden wel van een taartje. De bakker heet dan ook altijd Pastelaria en je vindt ze op vrijwel elke straathoek met een terras ervoor. In ons kleine dorp hebben we zelfs drie Patelarias. En twee tandartsen er vlakbij. Portugezen drinken veel en vaak koffie, die dan ook niet zo duur is als in Nederland. Een espressootje – hier Bica genoemd – drink je voor pakweg zestig cent. Goed, op een dag komen we dus na de koffie bij de bakker vandaan en ik zie dat grote bord: “Massagem Chinesa”, met een pijl gericht op het mini winkel- en kantorencentrum achter de Pastelaria. Hier huizen onder andere de tandartspraktijk – vijftig euros per schoonmaakbeurt – de kapster, het technisch installatiebedrijf van José die overal verstand van heeft en onlangs nog een wasmachine bij ons heeft geïnstalleerd en tegelijk de drinkwaterpomp heeft bijgesteld (gratis) en de plaatselijke makelaar. En nu ineens ook de Chinese massagesalon. De ruimtes die in dit centrumpje verhuurd worden (en te huur staan) zijn vergelijkbaar met aquariums, glas rondom. José heeft de helft van zijn winkel dichtgeplakt met posters, waarachter hij kantoor houdt. De kapster is zichtbaar aan het werk. De tandarts heeft overal ondoorzichtig melkglas laten aanbrengen.
De Chinese massagesalon beslaat een flinks stuk winkelpui, waarvan het glas tot borsthoogte ondoorzichtig is gemaakt met folie. J I N Y U Massagem Chinesa staat er op de ruit. We kijken naar binnen en zien een kleine zitruimte met een bruin bankstelletje, een waterkoeler, een witte staande lamp van uitgestanst plastic en een stevige Chinese mevrouw die op het bankje zit en vriendelijk glimlacht. Een klant in de wachtruimte, denken we. Zij blijft naar ons glimlachen en wijst uitnodigend naar de glazen deur. Ik open deze deur en stap naar binnen, gevolgd door Willemine. De vrouw komt blij overeind en blijft uitnodigende gebaren maken, waaruit ik opmaak dat zij geen klant is, maar de masseuse zelf. Zij is stevig gebouwd, gedrongen als een boerin die veel zwaarte heeft getorst en haar handen zien eruit alsof zij er meer mee kan dan masseren, ijzer buigen bijvoorbeeld. Zij heeft een maanrond gezicht met lachende zwarte oogjes die nauwelijks scheef staan en haar blije mond toont een rij perfect gerangschikte tandjes die eruitzien alsof ze na haar kleuterjaren niet meer gegroeid zijn. Erboven toont zij veel tandvlees.

De masseuse loopt over van welkom. Terzijde van de zitruimte schuift zij een blauw plastic gordijn opzij om haar praktijkruimte te tonen. Het ziet er fris uit. De glazen achterwand is bedekt met een warmgeel papieren voorhang waardoor de zon een mooi licht verspreidt. Er staat een behandeltafel van het bekende type, met een gat voor je kin en neus voor als je op je buik moet liggen. Er ligt een kraakhelder wit handdoekje opgevouwen in het gat. Op een Ikea-achtig kastje staan flesjes met olie met ernaast nog een stapeltje schone handdoekjes en een doos tissues. De masseuse nodigt mij met een illustratief gebaar uit om mij te ontkleden. Hoho. Zover ben ik nog niet, zeg ik haar in het Portugees en voor de zekerheid ook in het Engels. Nu blijkt dat zij ook een stem heeft, maar talen spreekt zij nauwelijks, behalve wellicht Mandarijn. Kom, zegt ze in het Portugees en wijst naar de zitruimte waar Willemine is achtergebleven. Zij gaat mij voor en toont een folder met prijslijst. ‘Waar zit pijn?’ wil ze weten. Ik wijs op mijn nek en schouders. Zij wijst op de behandeling: Dores no pescoço, ombros (Pain in neck, shoulder) : 40 min – 20€. Het is verrassend wat zij allemaal in de aanbieding heeft, van Corpo Inteiro ( 60 min – 30€) tot Ãgua-Reflexologia ( Wather Reflexologia Full Body , 60 min – 35€). De normale massages zijn allemaal 40 minuten en kosten 20 euro. Ter plekke ben ik overtuigd, voor dat geld wil ik het wel eens proberen. Dus ik vraag of ik over een uurtje terug kan komen, zodat ik Willemine, die moet plassen, naar huis kan brengen. Maar Willemine vraagt meteen of er ook een wc is? En ja, zelfs een wc is aanwezig in de Chinese massagesalon. Ik had het niet verwacht, maar achterin blijkt een deur te zijn waarachter een wcpot en fonteintje, best wel schoon volgens Willemine, die daar een scherp oog voor heeft.

Als ik een uurtje later terugkom is de wachtruimte leeg, maar de deur is open dus ik stap naar binnen en roep Óla. Geen reactie. Voorzichtig gluur ik achter het blauwe gordijn, maar de praktijkruimte ziet er onberispelijk leeg uit, schone handdoekjes en olieflesjes nog even netjes geordend. Ik ga op het bruine bankje zitten en wacht. Na een minuut of tien vermoed ik dat er iets niet klopt, de masseuse is verdwenen, maar haar sleutelbos ligt op het kastje van de brandalarmknop. Op de folders staan twee telefoonnummers (tlm dus mobiel) en ik bel het tweede nummer. Een man beantwoordt de oproep in gebroken Portugees met soepele Chinese tongval en weet mij te vertellen dat ik moet wachten. Komt goed, zegt hij. Komt goed. Desalniettemin besluit ik nu het eerste tlm nummer te bellen en verdraaid daar klinkt haar kinderstem luid en helder en geagiteerd: ‘Desculpe, desculpe! Ik kom, ja een minuut ja!’ Vijf minuten later komt ze binnen met twee gele boodschappentassen van de supermarkt, enigszins verwilderd en buiten adem. ‘Oh oh, desculpe, compras!’ Ze wijst op de tassen en ik stel haar gerust. Niks aan de hand, ik heb wel even tijd. We gaan onmiddellijk achter het blauwe gordijn en ik trek mijn T-shirt alvast uit. Goed zo? Nee, broek ook uit gebiedt ze. Zij is nu de baas en neemt de leiding. Ik moet op mijn buik op de bank liggen met mijn kin in het gat. Onder mijn voeten schikt zij een rolkussentje en mijn armen trekt ze omlaag langs mijn zijde en verpakt ze in een handdoek. De behandeling geschiedt woordloos, ik hoor alleen nu en dan kuchen of snuiven terwijl ze met haar stevige handen over mijn ruggenwervels rolt. Ik dacht nek en schouders, maar de behandeling strekt zich uit tot onder het elastiek van mijn onderbroek, die zij routinematig omlaag schuift. ‘Was het erotisch?’ vraagt Willemine later. Nee, in het geheel niet, eerder hardhandig. En vermoeiend, het valt niet mee om veertig minuten plat op je buik te liggen, door je neus ademend in een gat in de ligbank. ‘Heeft ze ook niet op je gelopen?’ Willemine had wel eens een Chinese massagefilm gezien. Nee, ze kon het prima met haar boerenhanden en ik moet zeggen, best lekker en voor twintig euro zou je wel gek zijn als je dit niet minstens één keer in de week zou ondergaan.

Hoe de Chinese mevrouw met de kleine tandjes het redt in haar salon is mij niet duidelijk. Ik krijg de indruk dat ik haar enige klant ben, ik kan altijd meteen terecht. ‘De Chinese mafia zal er wel achter zitten’, oppert Willemine. ‘Die Chinezen pikken alles in en nemen alles over, je ziet steeds meer van die Chinese winkels met goedkope rotzooi en gebrek aan kwaliteit, dat is heel jammer’. Kan zijn, maar mijn Chinese masseuse gebruikt lekkere eucalyptus olie en wrijft mij helemaal droog en schoon met een frisse handdoek na de behandeling – die meestal iets uitloopt – en ik krijg gratis een plastic bekertje bronwater te drinken. Haar handen zijn stevig, maar haar prijzen niet.

Christian, september 2014

Uitlaat verloren.

Alweer een garageverhaal.

In een achteraf straatje in Olhão verloor mijn goede oude Volvo bijna zijn uitlaat. Ik stond geparkeerd op een zanderig stoepje voor de werkplaats van de monteur die mijn motorzaag gaat repareren. Deze werkplaats biedt nauwelijks plaats aan de man zelf, het is een duistere gang volgestouwd met grasmaaiers, fietsen en onderdelen waarvan de herkomst mij niet duidelijk is. Achterin is een alkoofje waar hij werkt. Hij moet wel goede ogen hebben…
Enfin, ik rijd de Volvo van het zanderige stoepje en hoor iets schuren. Tegelijk verschijnt een oudere fietser naast mijn portierraam om te vertellen dat mijn uitlaat erg laag hangt. Te laag eigenlijk. Portugezen zijn ontzettend hulpvaardige mensen, dus de man parkeert zijn fiets en begeeft zich gebarend naar de achterzijde van de auto, waar ik hem via de achteruitkijkspiegels omlaag zie verdwijnen. Als ik uitstap ligt hij al bijna onder de auto. Ja, ik zie het ook, van een afstand al. Hij hoeft het niet nader uit te leggen, de uitlaat hangt veel te laag, hij heeft gelijk, de steunen en dragers moeten zijn gebroken. Ik bedank hem hartelijk, hij slaat het zand van zijn broek en stapt weer op de oude racefiets (die zijn erg populair hier). Gelukkig weet ik net buiten het stadje een uitlaatspecialist (Escape). Uitlaatspecialisten zijn hier langs elke weg te vinden, evenals autobanden leveranciers (novo e semi novo). Voorzichtig kuilen vermijdend rijd ik erheen. Het reclamebord zegt dat escapes rapido worden vervangen. Ik zet de Volvo voor de deur en wacht tot de specialist achter de smoezelige balie klaar is met telefoneren. Daarna wijs ik naar de Volvo. Ah…een Volvo, merkt hij op. Buitengekomen knielt hij hoofdschuddend naast de auto en bekijkt de onderkant langdurig. Nee meneer, daar kan hij niets mee beginnen, het is een Volvo nietwaar. Kan je hem niet provisorisch vastbinden met een ijzerdraadje ofzo? Probeer ik nog. Maar nee, er is niets aan te doen. Terug in zijn kantoortje begint hij weer te telefoneren. Maar tot mijn verrassing is het voor mij. Hij geeft me zijn mobiele telefoon en knikt me bemoedigend toe. Toe maar. Aan de andere kant spreekt een Portugees Engels en legt omstandig uit dat de uitlaat niet ter plekke gerepareerd kan worden, maar dat er verderop een persoon is die dit wel kan. Nu meteen? Vraag ik verbaasd. Ja, geen probleem. Honderdvijftig meter verderop, rechts af voorbij de benzinepomp het straatje in en dan aan de rechterkant. Daar is het. De man achter de balie begint hulpvaardig een plattegrondje te tekenen op de achterkant van een oude envelop. Daar is het, bij het kruisje. Ik rijd de uitgestippelde route en vind twee wijd openstaande garagedeuren. Een lange man met dik grijs haar, gekleed in smetteloos wit T-shirt en blauwe tuinbroek wenkt mij naar binnen en gebaart hoe ik de Volvo op een brug moet zetten. Het is een enorme garage, twee aan elkaar gebouwde loodsen eigenlijk, met stoffige dakramen waar in honderd jaar niemand bij kon. De puntige daken van golfplaten – asbest ongetwijfeld – rusten op enigszins doorgezakte balken en kunstig getimmerde daksteunen uit de tijd dat er nog vakmensen bestonden. De garageman verdwijnt in een gebouwtje, een rechthoekig huisje met gordijntjes voor de ramen, dat achter in deze hallen is gebouwd. Door de geopende deur zie ik een soort huiskamertje, met een bloemetje op tafel en een bordje met daarop een broodje. Het is inmiddels halféén, lunchtijd. De garageman komt uit zijn huisje en loopt mij voorbij om zonder een woord te zeggen in een Peugeot stationwagen te stappen en het pand te verlaten. Geen idee waarheen hij gaat en wanneer hij terugkomt. Voor zijn huisje staat een leeg bureau met twee stoelen en ernaast een grote kooi met twee kleine papegaaien, die enorm schel tegen me fluiten als ik te dicht bij kom. Ik ga achter het bureau zitten en bewonder de glimmend schone geglazuurde tegelvloer die door een speels persoon in bonte patronen is gelegd, met kleurige looppaden en voetveegmatten op diverse plekken. Zelden zo’n schone vloer gezien, zeker niet in garages. Bij nadere beschouwing van de werkplaats krijg ik de indruk dat de garagehouder een Pietje precies is, met weinig werk omhanden. Er staan vijf auto’s waarvan twee met de kap open. En mijn Volvo natuurlijk, op de brug, in de verte. Aan de wand hangt het gereedschap soort bij soort, in oplopende en aflopende maten, prachtig gerangschikt, een kunstwerk van glanzende metalen voorwerpen.
Na twintig minuten, het is inmiddels bijna één uur, komt de baas terug. Hup, whoef, rijdt hij de Peugeot op zijn parkeerplek en zonder een woord te zeggen loopt hij naar een werkbank ergens ver weg en ik zie dat hij daar een plastic zak deponeert. Hij pakt er iets uit en gaat op zijn gemakje naar de Volvo. Ik doe hetzelfde en als ik arriveer begint hij de brug omhoog te liften. Als we allebei onder de auto staan, zie ik dat hij kennelijk ergens grote rubberen hangsteunen heeft gehaald, om de uitlaat weer flexibel onder de auto te hangen. Hij plukt de oude rubbers weg, ze zijn verweerd, gebroken. Dan gaat zijn mobiele telefoon. Onwillig antwoordt hij en wandelt al pratend en gebarend naar zijn huisje. Ik volg hem, ga weer bij het bureau zitten en hoor dat hij een vervelend gesprek doormaakt. Het klinkt alsof hij een ontevreden echtgenote aan de telefoon heeft. Na een minuut of vijf, misschien tien, komt hij met grote stappen uit zijn huiskamerkantoor, beent naar de Peugeot, start en rijdt weer geroutineerd de garage uit. Daar zit ik weer. Het loopt tegen halftwee. Maar deze keer is hij sneller terug, nauwelijks een kwartiertje weggeweest. Hup, whoef, daar komt hij weer en rijdt de Peugeot met grote precisie naar de vaste parkeerplek op de glanzend geglazuurde rode tegels.
Gelukkig krijgt hij nu wat haast en begeeft zich gelijk naar de wachtende Volvo. Het kost zichtbare inspanning en veel kracht om de rubbers aan de steunen te krijgen. Hij mompelt aanmoedigingen tot zichzelf, maar mijn aanbod om te helpen wijst hij af, met een resoluut armgebaar. Na enig zuchten en steunen heeft hij de vier nieuwe rubbers gemonteerd en laat hij de brug zakken. Weer zo’n gebaar; of ik wil instappen om de auto van de brug te rijden. Ik volg zijn instructies en parkeer voor zijn huisje. Hij zit inmiddels binnen achter het tafeltje met het gebloemde kleedje en zijn bordje met de lunch. Als ik vraag hoeveel hij van mij krijgt hoor ik voor het eerst zijn stem: dertig euro. Ik heb alleen een biljet van vijftig. Dat kan hij niet wisselen. Wacht maar even, hij gaat naar de buurman, een kleine snackbar annex restaurant. Helaas, ook de buurman kan geen vijftig euro wisselen. De benzinepomp verderop dan maar. Ik stap in en verzeker hem dat ik spoedig terugkom. Omdat ik het lullig vind om alleen maar geld te wisselen, bestel ik in het kantoor van de pomp een espresso, hier een bica genoemd. In Portugal heeft elke benzinepomp een espressobarretje want het zijn echte koffiedrinkers hier. Zestig cent. Ik betaal met vijftig euro, maar de pomphouder vindt dit geen bezwaar. Terug naar de garage waar de rijzige man met de grijze kuif en de tuinbroek al voor de deur staat te wachten. Met plezier betaal ik hem dertig euro. Prima service geleverd. Waarschijnlijk gaat hij nu de vloer poetsen waar de Volvo gestaan heeft…
Christian, Olhao, 16 juni 2014.

Schrijven

Schrijven.
Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven. Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen. Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken.Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk. Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer. ’s Nachts in bed, als je toevallig midden in de nacht wakker wordt, concipieer je een prachtig verhaal in je hoofd. Je zou eigenlijk moeten opstaan en meteen aan de computer. Schrijven. Nu het nog vers is. In het beste geval krabbel je een paar onleesbare notities op de bloknoot die je als schrijver altijd naast je bed hebt. Vanwege de invallen. Die de volgende ochtend onbruikbaar blijken. Hoe dan ook, in het beste geval lukt het je in de loop van de ochtend je computer te bereiken en de map ‘schrijven’ te openen. Dit is gevaarlijk, want voor je het weet zit je verdiept in oude verhalen die je al hebt geschreven. En als je niet oppast ga je die zitten verbeteren en dat moet je gewoon niet doen, want je vond het al goed toen het na veel gezwoeg en verbeter en geschrap en geschaaf eindelijk af was. Afblijven dus. Gelukkig hebben we email, dus daar kun je even afleiding zoeken. Al gauw zit je via Google ergens op het internet om – zoals je jezelf verklaart – materiaal te vinden voor je verhaal, voor het boek dat ook nog geschreven moet worden. Dan is er nog Facebook en Linkedin. Niet doen. Allemaal onzin voor mensen die niks anders te doen hebben. Jij hebt het te druk, je moet schrijven. Dus terug naar het nieuwe word- document. Natuurlijk doe je dat, ja zeg je laat een daar een beetje afleiden. Schrijven is focussen. Goed, je weet waar het verhaal over gaat want het zeurt al dagen, soms zelfs weken door je kop. Maar de éérste zin, daar gaat het om, die eerste zin is beslissend. De titel kun je later nog wel eens bedenken, maar die eerste zin heb je nodig om meteen zelf in het verhaal te glijden als ’t ware. Na een goeie eerste zin schrijft het verhaal zich vanzelf. Zo’n zin komt natuurlijk niet meteen. Het is handig om alvast maar een kopregel te tikken, maakt niet uit, kun je later nog veranderen. Gewoon spontaan een kopregel schrijven, dat helpt vaak. Maar het probleem is dat de maag nu knort en ineens heb je een onvoorstelbare trek in koffie. Er moet dus koffie worden gemaakt anders kun je niet verder. En dan meteen maar iets erbij eten. Boterhammetje maken en de kasten doorzoeken naar zoete koek, hoewel je nog lang niet toe bent aan een beloning. Terug achter je computer schrik je toch wel een beetje dat de tijd zo snel vervliegt. Het is al weer dik in de middag en nog geen letter op papier – bij wijze van spreken. Buiten waait het. Als er maar niks omwaait. Misschien moet je even een rondje om het huis maken om te zien of alles okee is buiten. Ja alles is okee. Een waterig zonnetje breekt door. Nu moet er toch echt geschreven worden anders is het voor je het weet weer etenstijd en als het televisiejournaal eenmaal begint dan komt er van schrijven niet veel meer. Want wie weet is er wel een goeie film of een boeiend programma op de VPRO. Zoals andere tijden. Andere tijden… toen schrijven nog makkelijk was.
Januari 2013
Christian