Uit het Niets.
Toen God ontstond, wist Hij niet waar Hij was. Hij wist ook niet Wie Hij was, of Waarom. Hij ervoer een grote leegte om zich heen, een enorme ruimte van Niets. Ik ben een Gedachte dacht Hij. Maar waaraan? Ik heb nog geen vorm, dat is het. God strekte zich uit en voelde dat Hij een bol werd, een bol vol ruimtelijkheid, een bol van licht die Hem een ongekende – althans tot dan toe – groeisnelheid gaf. Ik ben de ruimte, dacht Hij, Ik ben het licht. En Hij expandeerde met de tot dan toe ongekende Kracht van het Pirimax Electrolyt. Hij haalde zichzelf als het ware in en voelde dat Hij de Bol der bollen werd. Ik ben Groot dacht hij. Daar moet ik iets mee doen. Mijn Gedachte is er niet voor Niets, dit Niets moet iets worden, maar wat? Toevallig voelde hij op dat micromoment een gloeiend puntje in Zijn bol. Hij kon niet denken dat Hij buikpijn had, want Hij had geen buik, maar toch voelde het als een kramp die op uitbarsten stond. God concentreerde zich op het brandende puntje in Zichzelf en ervoer een soort pijn. Dat puntje wordt te groot, dacht Hij, het wordt een Punt van urgentie. Hoewel Hij nog niet wist dat alles atomair is, een verzameling van atomen die soms botsen, kreeg Hij wel het idee dat er iets mis was en dat Hij, als de overkoepelende Bol waarin alles zich afspeelde, corrigerend moest optreden. Het Punt werd te groot om te negeren. Het rommelde in de leegte, alsof er ergens een lek was waaruit Niets de ruimte vulde. Het atomaire rommelen maakte geen geluid, of misschien ook wel, maar in de leegte kon geen geluid worden gehoord, ook niet door God. Voor Hem was het meer een gevoel van urgentie. Mijn Hemel dacht Hij, stel je voor dat al die bollen van licht en ruimte die ik in Mij voel rommelen in botsing komen met de innerlijkheid van mijn eigen Bol, dan wordt het buigen of barsten en wie weet wat er dan gebeurt. Dit dacht Hij, althans, dit was de Gedachte die Hij tegen Zichzelf uitsprak, omdat er niemand was. Het punt is, zei Hij zonder geluid, dat er een brandend Punt is dat moet worden opgelost, want een Punt is een gevaar voor een Bol, dus Ik moet ook aan Mezelf denken. Zo Gedacht zo Gedaan. God besloot vanaf dat micromoment aan Zichzelf te denken. Zo werd Hij zijn eigen Gedachte en niet zomaar een willekeurige gedachte die in het Niets was ontstaan. Hij sprak in de ruimte de gedenkwaardige woorden – afgezien van er Zij licht, want dat was er al – Ik kan niet leven met een brandend Punt in Mijzelf. En zeker niet als het mijn Bol kan raken en beschadigen. Ik moet heel blijven: Heel Al.
Hij vond het Woord een vondst en besloot dat Hij HeelAl was, want meer kon er niet zijn. Dit moet ooit nog eens worden opgeschreven dacht Hij en dan is het goed dat ik het Woord ben.
Toen concentreerde Hij zich weer op het brandende Punt dat Hem dwars zat. Het gerommel nam toe, dat voelde Hij, er was een atomaire oorlog uitgebroken in Hemzelf en Hij moest ingrijpen, want alle atomen bij elkaar genomen was Hij tenslotte Zelf. Hij voelde hoe het Punt zich vurig een weg baande naar een uitweg die Hij niet bezat. Hij voelde hoe de Piriolyten zich samentrokken en combusteerden met de electromanische kernen. Zijn Bol perste zich tegen de grenzen van het Niets en het Punt was in een kneep van zelfvernietiging aan het raken. God ging zowat uit zijn Bol, zo spannend voelde Hij zich in Zichzelf. Er gaat iets Groots gebeuren, wist Hij – want hij weet tenslotte alles. Het is net of Ik een oneindige luchtbol ga uitscheiden, de druk is atmosferisch, er gaat iets ontstaan, dat voel Ik.
Toen slaakte God een diepe zucht en liet gaan wat gaan moest, met een knal die zo hevig was dat er geluid ontstond en God, die HeelAl was, in Zichzelf multimiljarden bolletjes zag vliegen, tot aan de grenzen van Zijn oneindigheid. Ik ben gesplitst riep Hij. Ik heb een Universum geschapen. Ik heb mijn Punt gemaakt en geëxpandeerd. Mijn Knal zal doorwerken tot in de Eeuwigheid.
Christian, Augustus 2022