One day he trapped a large raven, whose wings he painted red, the breast green and the tail blue. When a flock of ravens appeared over our hut, he freed the painted bird. As soon as it joined the flock a desperate battle began. The changeling was attacked from all sides…
Inderdaad, uit ‘The painted bird’ van Jerzy Kosinsky, het boek waarvoor hij met de dood bedreigd werd door Poolse immigranten in Amerika, omdat hij een wrang beeld schetste van de domme, wrede en kortzichtige Poolse boeren tijdens WWII.
De geverfde vogel werd door zijn soortgenoten gruwelijk vermoord. Kosinsky koos deze metafoor, geïnspireerd door een toneelstuk van Aristophanes waarin de Griekse dramaturg vogels opvoert om menselijk gedrag aan de kaak te stellen op een onschuldige manier, in “a land of easy and fair rest, where man can sleep safely and grow feathers”(sic). Ik herlas het boek omdat het zo onbarmhartig vertelt hoe slecht, wreed, intolerant, afgunstig en mislukt de mens is. Als er een ‘schepper’ is, dan moet deze zich wel voor de kop slaan van spijt. Allemaal verzuipen, zoals tijdens de zondvloed, dat heeft niet geholpen. Als we allemaal afstammen van Noach, dan moet deze man wel erg slechte genen hebben gehad.
In Kosinki’s boek zien we de mens door de ogen van een jongetje van zes, met zwart haar en donkere ogen, in een botte wereld van boeren met blauwe ogen en blond haar. Een vluchteling. Een verschoppeling die regelmatig wordt geslagen, afgebeuld, verjaagd en seksueel misbruikt. Dat mag, omdat hij anders is. Als kind accepteert hij dit. Zo is de wereld nu eenmaal. Waar hij verschijnt wendt men de ogen af, een zigeuner, kind van de duivel, daar laat men de honden op los. Maar het kind weet zich te handhaven, vindt steeds weer in een dorp een ‘beschermheer’ waarvoor hij slavenarbeid verricht en zo overleeft hij de oorlog. Dan is hij 11 en nog vrijwel even groot als toen hij 6 was. Hij is inmiddels zijn stem kwijtgeraakt (kan dus niet meer gillen of protesteren of door verbale communicatie bewijzen dat hij ook een mens is) en komt terecht in een weeshuis voor verloren kinderen. Zijn grote vriend wordt een wat oudere jongen die ‘de stille’ wordt genoemd omdat hij nimmer een woord zegt. Terwijl goedwillende zorgverleners voor de onhandelbare kinderen ouders zoeken, of gewoon maar een thuis, zwerven deze op straat in het oorlogsmanke Warschau. Op een dag gooit de jongen op de markt (waar ze voedsel stelen) per ongeluk een groentekar om en wordt door de marktkoopman volledig in elkaar geslagen zodat hij dagenlang niet rechtop kan lopen. De marktkooplui komen ’s ochtends met hun koopwaar uit de omgeving. Met de trein. Over hetzelfde spoor waarover de transporten met ongewenste mensen naar de vernietigingskampen hebben gereden. Er is een oude wissel, niet meer in gebruik, waar de rails afbuigt naar een ingestorte brug over de rivier. Op een nacht zetten de jongens – een idee van ’de stille’ – de wissel om en wachten af. In de vroege ochtend komt de trein volgeladen met boeren kooplui voor de markt. In een apocalyptische scene ontspoort de trein en de locomotief sleurt de wagons mee de rivier in. Hoe ontredderd, teleurgesteld en boos zijn de jongens als later blijkt dat ‘hun’ marktkoopman gewoon ongedeerd op de markt blijkt te staan. Alles voor niets geweest. Het misvormde denken van kinderen, door verkeerde voorbeelden, door pijn en straf en kansloosheid, waar kennen we dit van? En later, als beide ouders van het jongetje nog blijken te leven. Met tegenzin komt hij in een gezin waarin nog een broertje blijkt te bestaan van 4 jaar. Dit broertje irriteert hem mateloos, dus draait hij de kleuter een armpje om tot het krak zegt. Zonder enige wroeging of spijt. Moeten we het kind hierom veroordelen?
Het is een boek van deze tijd, hoewel geschreven in de jaren ’70. Met de stromen vluchtelingen op mijn netvlies en de recente waanzin in Parijs heb ik ‘The painted bird’ weer uit de boekenkast getrokken. Mijn God, zo die al bestaat, wat een hopeloosheid. Het jongetje leert bidden en er wordt hem verteld dat hoe meer je bidt hoe meer ‘days of indulgence’ je zult bekomen. Hij bidt en bidt, blijft er nachten voor wakker. Maar op een dag vraagt hij zich af waarom God niet alle mensen blond haar en blauwe ogen geeft, dat zou het probleem immers oplossen; iedereen ‘days of indulgence’. In de huidige tijd zou je willen bidden dat God iedereen zwart maakte, zoals we van oorsprong allemaal zwart geweest zijn, omdat de moderne mens, volgens DNA-onderzoek, ongeveer 200.000 jaar geleden ontstaan is in Afrika. Pas 40.000 jaar geleden kwamen de eerste vluchtelingen naar Europa. De mens is zich als primaat meer en meer gaan onderscheiden van andere zoogdieren door intelligentie, door geestelijk bewustzijn. Dat heeft de soort twee dingen gebracht: uitvindingen – zoals bijvoorbeeld de Kalashnikov en de atoombom – en Goden. En daarmee is het vreselijk misgegaan. Want met een God als back-up kun je zonder wroeging of spijt de wapens opnemen. Er staan immers genoeg aanwijzingen en voorbeelden in de heilige geschriften. Dood aan de anderen. Aan de anders gekleurden, aan de geverfde vogels.
Ja, ik zou zeggen, allemaal Jerzy Kosinsky nog eens uit de boekenkast pakken.