Uitlaat verloren.

Alweer een garageverhaal.

In een achteraf straatje in Olhão verloor mijn goede oude Volvo bijna zijn uitlaat. Ik stond geparkeerd op een zanderig stoepje voor de werkplaats van de monteur die mijn motorzaag gaat repareren. Deze werkplaats biedt nauwelijks plaats aan de man zelf, het is een duistere gang volgestouwd met grasmaaiers, fietsen en onderdelen waarvan de herkomst mij niet duidelijk is. Achterin is een alkoofje waar hij werkt. Hij moet wel goede ogen hebben…
Enfin, ik rijd de Volvo van het zanderige stoepje en hoor iets schuren. Tegelijk verschijnt een oudere fietser naast mijn portierraam om te vertellen dat mijn uitlaat erg laag hangt. Te laag eigenlijk. Portugezen zijn ontzettend hulpvaardige mensen, dus de man parkeert zijn fiets en begeeft zich gebarend naar de achterzijde van de auto, waar ik hem via de achteruitkijkspiegels omlaag zie verdwijnen. Als ik uitstap ligt hij al bijna onder de auto. Ja, ik zie het ook, van een afstand al. Hij hoeft het niet nader uit te leggen, de uitlaat hangt veel te laag, hij heeft gelijk, de steunen en dragers moeten zijn gebroken. Ik bedank hem hartelijk, hij slaat het zand van zijn broek en stapt weer op de oude racefiets (die zijn erg populair hier). Gelukkig weet ik net buiten het stadje een uitlaatspecialist (Escape). Uitlaatspecialisten zijn hier langs elke weg te vinden, evenals autobanden leveranciers (novo e semi novo). Voorzichtig kuilen vermijdend rijd ik erheen. Het reclamebord zegt dat escapes rapido worden vervangen. Ik zet de Volvo voor de deur en wacht tot de specialist achter de smoezelige balie klaar is met telefoneren. Daarna wijs ik naar de Volvo. Ah…een Volvo, merkt hij op. Buitengekomen knielt hij hoofdschuddend naast de auto en bekijkt de onderkant langdurig. Nee meneer, daar kan hij niets mee beginnen, het is een Volvo nietwaar. Kan je hem niet provisorisch vastbinden met een ijzerdraadje ofzo? Probeer ik nog. Maar nee, er is niets aan te doen. Terug in zijn kantoortje begint hij weer te telefoneren. Maar tot mijn verrassing is het voor mij. Hij geeft me zijn mobiele telefoon en knikt me bemoedigend toe. Toe maar. Aan de andere kant spreekt een Portugees Engels en legt omstandig uit dat de uitlaat niet ter plekke gerepareerd kan worden, maar dat er verderop een persoon is die dit wel kan. Nu meteen? Vraag ik verbaasd. Ja, geen probleem. Honderdvijftig meter verderop, rechts af voorbij de benzinepomp het straatje in en dan aan de rechterkant. Daar is het. De man achter de balie begint hulpvaardig een plattegrondje te tekenen op de achterkant van een oude envelop. Daar is het, bij het kruisje. Ik rijd de uitgestippelde route en vind twee wijd openstaande garagedeuren. Een lange man met dik grijs haar, gekleed in smetteloos wit T-shirt en blauwe tuinbroek wenkt mij naar binnen en gebaart hoe ik de Volvo op een brug moet zetten. Het is een enorme garage, twee aan elkaar gebouwde loodsen eigenlijk, met stoffige dakramen waar in honderd jaar niemand bij kon. De puntige daken van golfplaten – asbest ongetwijfeld – rusten op enigszins doorgezakte balken en kunstig getimmerde daksteunen uit de tijd dat er nog vakmensen bestonden. De garageman verdwijnt in een gebouwtje, een rechthoekig huisje met gordijntjes voor de ramen, dat achter in deze hallen is gebouwd. Door de geopende deur zie ik een soort huiskamertje, met een bloemetje op tafel en een bordje met daarop een broodje. Het is inmiddels halféén, lunchtijd. De garageman komt uit zijn huisje en loopt mij voorbij om zonder een woord te zeggen in een Peugeot stationwagen te stappen en het pand te verlaten. Geen idee waarheen hij gaat en wanneer hij terugkomt. Voor zijn huisje staat een leeg bureau met twee stoelen en ernaast een grote kooi met twee kleine papegaaien, die enorm schel tegen me fluiten als ik te dicht bij kom. Ik ga achter het bureau zitten en bewonder de glimmend schone geglazuurde tegelvloer die door een speels persoon in bonte patronen is gelegd, met kleurige looppaden en voetveegmatten op diverse plekken. Zelden zo’n schone vloer gezien, zeker niet in garages. Bij nadere beschouwing van de werkplaats krijg ik de indruk dat de garagehouder een Pietje precies is, met weinig werk omhanden. Er staan vijf auto’s waarvan twee met de kap open. En mijn Volvo natuurlijk, op de brug, in de verte. Aan de wand hangt het gereedschap soort bij soort, in oplopende en aflopende maten, prachtig gerangschikt, een kunstwerk van glanzende metalen voorwerpen.
Na twintig minuten, het is inmiddels bijna één uur, komt de baas terug. Hup, whoef, rijdt hij de Peugeot op zijn parkeerplek en zonder een woord te zeggen loopt hij naar een werkbank ergens ver weg en ik zie dat hij daar een plastic zak deponeert. Hij pakt er iets uit en gaat op zijn gemakje naar de Volvo. Ik doe hetzelfde en als ik arriveer begint hij de brug omhoog te liften. Als we allebei onder de auto staan, zie ik dat hij kennelijk ergens grote rubberen hangsteunen heeft gehaald, om de uitlaat weer flexibel onder de auto te hangen. Hij plukt de oude rubbers weg, ze zijn verweerd, gebroken. Dan gaat zijn mobiele telefoon. Onwillig antwoordt hij en wandelt al pratend en gebarend naar zijn huisje. Ik volg hem, ga weer bij het bureau zitten en hoor dat hij een vervelend gesprek doormaakt. Het klinkt alsof hij een ontevreden echtgenote aan de telefoon heeft. Na een minuut of vijf, misschien tien, komt hij met grote stappen uit zijn huiskamerkantoor, beent naar de Peugeot, start en rijdt weer geroutineerd de garage uit. Daar zit ik weer. Het loopt tegen halftwee. Maar deze keer is hij sneller terug, nauwelijks een kwartiertje weggeweest. Hup, whoef, daar komt hij weer en rijdt de Peugeot met grote precisie naar de vaste parkeerplek op de glanzend geglazuurde rode tegels.
Gelukkig krijgt hij nu wat haast en begeeft zich gelijk naar de wachtende Volvo. Het kost zichtbare inspanning en veel kracht om de rubbers aan de steunen te krijgen. Hij mompelt aanmoedigingen tot zichzelf, maar mijn aanbod om te helpen wijst hij af, met een resoluut armgebaar. Na enig zuchten en steunen heeft hij de vier nieuwe rubbers gemonteerd en laat hij de brug zakken. Weer zo’n gebaar; of ik wil instappen om de auto van de brug te rijden. Ik volg zijn instructies en parkeer voor zijn huisje. Hij zit inmiddels binnen achter het tafeltje met het gebloemde kleedje en zijn bordje met de lunch. Als ik vraag hoeveel hij van mij krijgt hoor ik voor het eerst zijn stem: dertig euro. Ik heb alleen een biljet van vijftig. Dat kan hij niet wisselen. Wacht maar even, hij gaat naar de buurman, een kleine snackbar annex restaurant. Helaas, ook de buurman kan geen vijftig euro wisselen. De benzinepomp verderop dan maar. Ik stap in en verzeker hem dat ik spoedig terugkom. Omdat ik het lullig vind om alleen maar geld te wisselen, bestel ik in het kantoor van de pomp een espresso, hier een bica genoemd. In Portugal heeft elke benzinepomp een espressobarretje want het zijn echte koffiedrinkers hier. Zestig cent. Ik betaal met vijftig euro, maar de pomphouder vindt dit geen bezwaar. Terug naar de garage waar de rijzige man met de grijze kuif en de tuinbroek al voor de deur staat te wachten. Met plezier betaal ik hem dertig euro. Prima service geleverd. Waarschijnlijk gaat hij nu de vloer poetsen waar de Volvo gestaan heeft…
Christian, Olhao, 16 juni 2014.