Naar de garage in Moncarapacho.

Op een dag begint de goede oude Volvo plotseling water te morsen. Als we terugkomen van boodschappen doen heeft hij een grote plas gedaan op de glanzende vloer van de prachtige royale parkeergarage onder het ‘Ria Shopping’ winkelcentrum in Olhao, waar je zo heerlijk gratis kunt parkeren. Jeetje waar komt die plas vandaan? Willemine is onmiddellijk bereid om half onder de Volvo te duiken – het is tenslotte haar auto – om de pijnlijke plek te identificeren. Moeilijk te zien. Er is ergens water vandaan gekomen, maar nu komt er niets meer. Ik heb inmiddels even mijn vinger in de vloeistof gestoken en stel proevend vast dat het koelvloeistof is. De Volvo verliest koelvloeistof, maar niet als hij rustig stilstaat. Geruststellend probeer ik Willemine uit te leggen dat een auto een koelsysteem heeft, om de motor te koelen, en dat in dit systeem druk wordt opgebouwd als de motor warm wordt. Als de druk oploopt en je hebt ergens een lek, dan zie je het resultaat onder de auto. Op de terugweg naar huis koop ik twee liter koelvloeistof van BP, voor de zekerheid. Duur spul trouwens, anti-roest en anti-vries en nog meer goede eigenschappen die je in dit Zuid-Portugese klimaat niet nodig hebt. Vriezen doet het hier sowieso nooit. Vroeger gooiden we toch gewoon water in de radiateur?

De volgende ochtend rijd ik naar de garage in het dorp. Deze is gevestigd in een smal straatje, naast de bakkerij. Ik ken deze garage niet omdat ik voorheen naar een concurrent ging voor kleine onderhoudswerkzaamheden, zoals olieverversen en ruitenwissers vernieuwen. Helaas is deze uitstekende garagist overleden, door een noodlottig ongeval op een van de gevaarlijke regionale wegen.
Deze garage, die nu de enige is in het dorp, heeft geen naam, maar wordt gekenmerkt door een verweerd Shell embleem boven de deur. In het smalle straatje staan allerlei zakelijke auto’s en autootjes geparkeerd, waaronder ook een prima onderhouden Datsun vrachtwagentje uit de jaren zestig, met mooie hardhouten schotten rond de achterbak. De eigenaar is Diogo Alves zoals de belettering rondom aangeeft. Geen naam om trots op te zijn, want menige Portugees gruwt nog van zijn misdadige praktijken in het Lissabon van begin vorige eeuw. Hij roofde van rijk en arm, sneed mensen de keel af, gooide arme wasvrouwtjes bij het Aquaduct over de muur en overviel met zijn bende de noodlottige bewoners in hun eigen huis op klaarlichte dag. Met zijn vriendin en handlanger werd hij uiteindelijk ter dood veroordeeld, dat wel.
Deze Diogo lijkt mij vredelievend. Hij heeft een schitterend krullerig logo met een D en een A, ongetwijfeld zelf ontworpen en handelt in Moveis, meubelen. Achter de voorruit liggen de folders, al járen zo te zien want ze zijn totaal verbleekt door de zon. Ik parkeer half in het krappe inritje en loop de donkere garage binnen. De overgang van het felle buitenlicht naar deze duisternis maakt mij een moment blind, maar ik zie links naast een geopende motorkap een kluitje mannen staan.

‘Bom dia, is de chef er ook?’ zeg ik tegen de mannen.

Ja de chef is achterin.
In de verte, zeker vijftig meter verderop, ontwaar ik in de donkerte tussen wat geparkeerde auto’s uit vervlogen jaren een figuur die met opgeheven arm naderbij komt.
‘Daar komt de chef’ annonceren de mannen.
De chef komt met kleine snelle, maar elegante pasjes naderbij. Hij draagt weliswaar werkkleding, maar deze is smetteloos. Zijn gezicht plooit zich in een aimabele glimlach en we schudden elkaar de hand en noemen onze namen. Hij heet Hannibal en is kleiner dan zijn naam doet verwachten. En niet dik zoals de mannetjes die hier rondhangen. Zijn donkere haar heeft hij zorgvuldig gekapt, met krullen in zijn nek. Helemaal niet het type van de vette monteur. Ik leg hem uit dat de Volvo lekt en met een gastvrij gebaar nodigt hij mij uit de auto naar binnen te rijden, wat nog niet eenvoudig is omdat de ingang – zwartgeel gestreept aan beide kanten – tamelijk nauw is voor zo’n enorme garagewerkplaats.
De Volvo laat braaf, als bewijs een flinke plas op de vloer lopen. De vloer die, zoals ik nu zie, betegeld is met roodbruine tegels van Portugees marmer, zover het oog reikt. Ach ja, hij heeft waarschijnlijk een oom die vroeger een steengroeve had. Of beter gezegd, zijn opa had die oom, want inmiddels is de prijs van dit marmer te hoog voor garagevloeren. Zo te zien is er sinds opa deze garage opende geen werkster met een dweil langs geweest.

Nadat ik de motorkap voor hem heb geopend, duikt de chef met een looplamp onder de auto, zorgvuldig de gelekte koelvloeistof ontwijkend. Mijn ogen zijn inmiddels aan de halve duisternis gewend en ik bewonder de omgeving. Zelden zo’n grote garage gezien, met zoveel rotzooi erin. De ruimte is kolossaal, hoog, diep, breed. Geheel achterin, waar het zeer donker is, want er zijn slechts twee kleine ramen en er wordt duidelijk op de elektriciteitsrekening bespaart, daar geheel achterin staan twee bruggen. Op een ervan bevindt zich een klein vrachtwagentje en ik zie dat een monteur eronder aan het werk is. Op de andere brug rust een wrak dat er ooit nog zelfstandig is opgereden. Tegen de verre achterwand zijn werkbanken te onderscheiden en heel veel kartonnen dozen. Hier kwam de chef vandaan. Rechts langs de lange zijde is een soort vide op een meter of tweeënhalf hoog. Er ligt oud verpakkingsmateriaal opgestapeld, karton, plastic, lege flessen, kortom een grote vuilnisbelt waaraan jaren gewerkt is. Op hetzelfde moment zie ik een monteur te voorschijn komen uit de smeerkuil, die rechts naast de ingang is. Hij heeft een stuk uitlaatpijp bij zich en weet dit met ongekende precisie, hetgeen de nodige ervaring verraadt, in de vide te werpen. Daarna verdwijnt hij in het kantoor, dat onder de vide is gevestigd en ooit een groot raam had dat uitkeek in de werkplaats. Het raam is verwijderd, wel zo handig want nu toont het als een groot uitgeefloket. Nieuwsgierig kom ik naderbij en zie dat het kantoor geheel gevuld is met van alles dat nuttig kan zijn of is geweest voor een auto. Onder het verdwenen raam staat een stalen bureau, waarachter een versleten stoel. Op het bureaublad is in het midden een ruimte vrij gelaten voor een groot papieren blad waarop iedereen zijn notities heeft geschreven. Links zie ik alle jaargangen van de handboeken voor de garagist, op boekenplanken die tot een hoogte van minstens drie meter langs de muur zijn getimmerd. Overal hangen, staan en liggen dozen en doosjes met onderdelen, voor zover deze niet gewoon op de grond liggen. Het is een voorbeeld van een ingeleefd kantoor, waar nimmer een organisatiedeskundige aan te pas is gekomen.

Als ik bij de Volvo terugkom heeft Hannibal inmiddels ontdekt dat er sprake is van een lekkende slang. Een zeer gecompliceerde slang die zich in bochten wringt en bovendien een zijslang blijkt te hebben alsof die eraan vast is gegroeid. De slang is fraca ofwel digerigo, kortom rot. Moet een nieuwe komen, die moet worden besteld. Hoelang gaat dat duren? De chef vermoedt wel een paar dagen. Jee wat nu? Misschien kan ik een provisorische reparatie maken, oppert de chef. Inkorten? Nee, heeft hij al geprobeerd, het rotte stuk is te lang, dat gaat niet lukken.
Als ik samen met hem somber onder de motorkap staar, veert hij ineens op en beent met energieke kleine stapjes naar zijn kantoor zonder raam. Hij blijft lang weg, dus ik ga kijken en ontdek hem achter in het kantoor bij de berg materialen, waaruit hij een krom stuk koperen leiding te voorschijn tovert. Tevreden grijnzend verdwijnt hij naar de werkbank in de verte en ik zie dat hij een stuk van de koperen leiding afzaagt. Hiermee komt hij terug bij de Volvo waar hij het verteerde stuk slang wegknipt en er het afgezaagde koperen pijpje voor in de plaats brengt. Hij knikt tevreden, het past. Zorgvuldig zet hij de boel goed vast met slangklemmen.
‘Goed’ zegt hij. ‘Zo kunt u ermee rijden, start even de motor.’
Hij loopt naar een hoek van de werkplaats en komt terug met een plastic emmertje water. Zorgvuldig giet hij het water in de container van het koelsysteem. Dan terug voor nog een emmertje water en nog drie keer terug voor drie emmertjes water en dan is het koelsysteem gevuld.
‘Het werkt’ zegt hij, ‘maar het is tijdelijk, een provisorische reparatie begrijpt u, zo kunt u er even mee rijden, maar er moet een nieuwe slang komen’.
Ik ben het met hem eens en hij bevestigt nogmaals dat het geen probleem is om deze te bestellen.
‘ Wat is het voor auto?’ vraagt hij.
‘ Volvo’ zeg ik.
Ja dat had hij al gezien. Type bedoelt hij.
‘ Een Volvo 960 meen ik, een Polaris…’
Of ik maar even het boekje wil pakken? Ik haal het uit het handschoenenkastje en hij is er blij mee, hoewel het in het Nederlands is geschreven. Met het boekje in de hand gaat hij naar zijn kantoor en komt terug met een klein schrijfblokje en een potloodje. Hoewel de pagina volgeschreven lijkt met zinnen die later doorgestreept zijn, kennelijk werkzaamheden die verricht zijn, is er nog net een centimeter vrij onderaan de bladzijde. Hij buigt zich onder de motorkap, zichzelf bijlichtend met de werklamp, en begint nauwgezet het typenummer van de auto over te schrijven in het bloknootje. Het zijn veel cijfers en letters en hij telt ze twee keer na. Klaar. Hij gaat de slang bestellen en belt mij als deze binnen is.
We schudden handen en ik vraag hoeveel hij van mij krijgt. Niets natuurlijk, dit is immers een noodreparatie, betaling komt straks wel in orde als hij de nieuwe slang monteert.

De volgende dag, in de namiddag, word ik gebeld op mijn mobiele telefoon. Hannibal de garagist. Of alles goed gaat met de koeling en of ik alsjeblieft wel regelmatig even het waterpeil wil controleren. Ik ben bijna ontroerd door zoveel klantvriendelijkheid en roep wel drie keer dat zijn noodreparatie fantastisch werkt. Ja maar… werpt hij tegen, het kan echt niet zo blijven, dat moet ik goed begrijpen. Hij heeft de nieuwe slang al besteld.

Vijf dagen later – ik ben de slang eigenlijk al vergeten – belt Hannibal. De slang is binnen. Mooi, ik spreek af dat ik meteen de volgende ochtend langs kom en dat vindt hij prima. Om half elf rijd ik de Volvo weer naar binnen, na twee keer steken want het straatje staat nog voller dan de vorige keer. Chef Hannibal komt te voorschijn vanachter uit het donker en er staan weer diverse mannetjes in groepjes te kletsen. Er komt er een, er gaat er een weg, hallo goede morgen, handen schudden en de toestand in de wereld en Moncarapacho bespreken en ondertussen toekijken hoe de twee monteurs hun werk doen.

Hannibal begroet mij op zijn aimabele manier en toont de nieuwe kronkelslang met bijslang. Zo kan alleen Volvo ze maken. Voordat hij begint meld ik dat er nog een paar kleine dingen moeten gebeuren, zoals het derde remlicht dat al een jaar niet werkt, de armsteun rechts die loszit en steeds op de grond dondert, de dikke rode elektriciteitskabel die afgelopen winter is aangevreten door een rat die de accu als nest had ingericht en het linker parkeerlicht, dat ik nooit gebruik maar dat desalniettemin behoort te werken.
Komt goed, zegt Hannibal. De zon schijnt en ik wandel het dorp in. Ben met een uurtje terug, zeg ik en Hannibal vindt het goed. Hij hangt alweer met zijn vriendelijke gezicht onder de motorkap. Na een espresso en een taartje (Bica en Pastel de Natas, samen nog geen 1 euro vijftig) op het terrasje van de bakker, ga ik weer eens binnen in de garage kijken. Hannibal vind ik in zijn kantoortje. Hij heeft een grote plastic doos omgekeerd op zijn stalen bureaublad en zoekt ijverig in de berg schroefjes en moertjes. Verstoord kijkt hij op, ik ben natuurlijk te vroeg terug. Schroefjes zoeken gebaart hij en toont mij er een die hij kennelijk al gevonden heeft. Even later heeft hij ook een tweede te pakken en loopt weer met die typische vlugge pasjes naar de Volvo om de armsteun te gaan vastschroeven. Hij kreunt en moppert, want het is een ongemakkelijk klusje waarbij hij met zijn gekrulde haren tussen de voorstoelen geklemd raakt. Maar het lukt en daarna nog even het derde remlicht in orde maken. Dit lukt minder, daar moet de assistent monteur aan te pas komen, die dan ook nog maar even het parkeerlichtje meepakt. Hannibal staat er trots bij te kijken, toch maar mooi weer even die Volvo in topconditie gebracht.
Ik vraag hoeveel hij van mij krijgt en hij nodigt mij uit in zijn kantoortje, waar hij de schroefjes aan de kant schuift en met een stukje potlood op zijn bloknootje begint te rekenen. Hij toont mij de inkoopnota van de rubberslang; duur vindt hij. Maar daar kan hij ook niks aan doen, zevenenzestig euro vijftig, het is een boel geld dat geeft hij grif toe. Na enig rekenwerk toont hij mij zijn briefje en ik zie dat hij nog dertig euro opgeteld heeft bij de prijs van de slang. Voor het werk, legt hij uit. Ik geef hem honderd euro en daar is hij zeer content mee.

Boa tarde, zeggen de mannen die de reparaties hebben bijgewoond. Boa tarde!

Een week later ga ik even een boodschap doen en rijd over de zandweg de heuvel af. Als ik bijna aan het eind ben, ongeveer een kilometer van mijn huis, hoor en voel ik een tik tegen mijn rechtervoorwiel en meteen weet ik dat het niet goed zit. Lekke band. Dat risico loop je hier met al die stenen langs de weg. Gelukkig sta ik vlakbij de asfaltweg naar het dorp, op een vlak stukje, zodat het niet moeilijk is om de krik goed neer te zetten. Moeilijker is het om de krik te voorschijn te halen, waartoe eerst de inhoud van de bagageruimte geleegd moet worden. Zorgvuldig leg ik het reservewiel onder de zijkant van de auto. Heb ik lang geleden geleerd van een expert. Mocht de auto van de krik vallen, dan valt hij maar een klein stukje want het wiel vangt hem op. Nadat ik de moeren heb verwijderd kan ik rukken en trekken wat ik wil, maar het wiel wil er niet af. Jeetje, dit heb ik nog nooit meegemaakt, meestal valt zo´n wiel gewillig in je armen. Na nog enkele uitputtende pogingen geef ik het op. Wiel zit vast, ook zonder moeren. Goede raad is duur, het huis is een kilometer heuvelop, het dorp is zes kilometer verderop. Dan komt de ingeving. (Die komt altijd als je maar geduld hebt!) Ik realiseer me dat Liberta, onze hulp, vandaag aanwezig is, met haar autootje. Willemine gebeld. Het kost even wat uitleg om te melden dat ik machteloos onderaan de heuvel sta met een lekke band en dat zij met het autootje van Liberta naar mij toe moet komen, zodat wij samen naar de garage in het dorp kunnen rijden.

Jajaja natuurlijk kan ik wel een wiel verwisselen, maar het wiel zit vast, het lekkebandwiel wil niet loskomen. Ik krijg hem er niet af!

Enfin, Willemine komt en klaagt dat het autootje van Liberta geen stuurbekrachtiging heeft, hetgeen het rijden op een zandweg niet eenvoudiger maakt. Samen toeren we naar de garage van Hannibal, maar die is er niet. Wel de eerste monteur. Ah! De Volvo! Lekke band, wil niet los? Onmiddellijk laat hij alles uit zijn handen vallen en grijpt een vuistje – zo´n stevig klein mokertje – en een vet stuk hout en gooit voor de zekerheid nog wat gereedschappen achter in zijn bestelautootje. Ik wenk Willemine dat zij wel kan gaan en samen met de monteur rijden we terug naar Volvo. Het reservewiel ligt er nog, op dezelfde plek. Godzijdank, want zij had mij voorspeld dat zo´n mooi wiel met een nieuwe band erom gefundenes fressen zou zijn voor een passerende zigeuner.
De monteur pakt het stuk hout, zet dit achter het onwillige wiel en geeft er twee harde klappen tegen met zijn vuistje. Het wiel geeft zich onmiddellijk gewonnen. In een handomdraai zet hij het reservewiel er voor mij op en nodigt mij uit om achter hem aan te rijden naar de garage. Daar gekomen monsteren we beiden de lekke band, maar niets te zien. Totdat hij een scheurtje ontdekt in de wang. Ja, wangen zijn dun, legt hij uit, die gaan gauw kapot. Maar, misschien is het te repareren.

In Nederland zou je in zo´n geval meteen een nieuwe band moeten kopen, twee eigenlijk want je kunt niet één voorband vernieuwen en de andere niet.

Repareren? Als Nederlander heb ik er een hard hoofd in. Ja zegt de monteur, we gaan het volgende week wel bekijken, als de baas er weer is. Ik leg uit dat ik drie weken naar Nederland ga. Des te beter vindt hij. Kunnen ze er op hun gemak mee aan de slag. Het mooie lichtmetalen Volvo wiel wordt schuin tegen de wand gezet en ik kan gaan.

Drie weken later, als ik weer terug ben in Portugal, bel ik de garage. De monteur neemt op en legt mij in rap Portugees van alles uit dat ik niet kan volgen en als ik zeg dat ik om elf uur langskom, roept hij dat dit niet kan. Of ik na de lunch kan komen, rond een uur of twee? Ik voel hem al aankomen, natuurlijk geen donder gedaan aan die band en nu nog even gauw naar een bevriende bandenman. Om twee uur sta ik voor de garage en mag meteen naar binnen rijden. Mijn wiel staat op de plek waar het drie weken geleden ook stond. Enfin, ik stap uit en zeg boa tarde tegen de rondhangende kijkmannetjes (twee maar) en tegen de slungelachtige monteur in opleiding die iets ondefinieerbaars staat te doen in het halfduister. Zo achteloos mogelijk wandel ik naar mijn wiel. Verrek zeg! De band, mijn eigen oude vertrouwde band, is keihard opgepompt!
De monteur komt te voorschijn en glundert. Ja, mooi hè? Hij pakt het wiel alsof het zijn geliefde huisdier is en toont mij de wang. Ik zie een zwarte plak rubber als een pleister op de wonde. Gevulcaniseerd, zegt hij trots. Je maar… is dat wel sterk genoeg, sputter ik. In Nederland mag zoiets volgens mij niet eens van de wegenverkeersdienst. Ha, sterk? Aan twee kanten gevulcaniseerd meneer, aan de binnenkant zit ook zo´n plak rubber, dat is kwaliteit. Prima reparatie. Ik geloof hem, hoewel ik mij dit soort reparaties vaag herinner uit mijn vroege jeugdjaren.

Mooi, dank je, goed werk, zeg ik prijzend. Erg prijzend, ter compensatie van mijn eerder gevoelde gebrek aan vertrouwen in de Portugese garagecultuur. Moet ik betalen als de baas er is of kan het nu ook? Ja het kan nu ook: vijftien euro. Vijftien euro? Is dat inclusief alles? Ja. Of ik een bonnetje wil. Nee, ik kan het toch niet van de belasting aftrekken haha…

Ik geef hem twintig euro en rijd fluitend op mijn gerepareerde wang naar huis.

Christian
februari 2013

Een zondag naar de markt in Portugal.

Muziek op de markte 2013-01-13
In Portugal staat de markt nog middelpuntig in het leven. Ondanks de verschijning van enorme supermarkten van Auchan, Intermarché, Aldi en Lidl en locale grootheden zoals Pingo Doce (zoete druppel), Jumbo, Continente en Pão de Açúcar (suikerbrood), heeft de markt zijn levenskracht behouden.
Hier komen in alle vroegte de boeren en tuinbouwers, de vissers en handelaren hun waren uitstallen.
Elke stad en elk dorp heeft zijn vaste overdekte markthal. Deze gebouwen zijn vaak monumentale staaltjes klassieke architectuur. In Olhao aan de haven troont een tweelinggebouw met pikante torens en een skelet dat door de heer Eifel zelf ontworpen lijkt en in het hart van Loulé vind je een markthallenpaleis in Moorse stijl met pompoentorens en puntbogen. Helaas is dit gebouw door restauratiewoede enigszins te mooi geworden en is de heerlijke chaos binnen vervangen door een toneel van strakke rijen verkoopstalletjes. Verdwenen zijn de oude kaasvrouwtjes, de kledenverkoopsters, de verweerde boertjes met hun slakken in een plastic teiltje (caracóis) of met een bakje schelpdieren (ameijoas). De kleine nering is verjaagd uit dit paleis dat moet concurreren met de moderne shoppingcentra die inmiddels hier en daar zijn verrezen, en die – toegegeven – eveneens architectonisch niet onaantrekkelijk zijn als monumenten van de moderne vooruitgang. Portugal heeft shoppingcentra die de American dream naar de troon steken, in Lissabon vind je de grootste shoppingmall van Europa en in het zuiden, in de Algarve, heeft een onooglijk dorp als Guia internationale faam gekregen door een shoppingmall die enigszins aan Disneyland doet denken. Hier komen de gezinnen op zondag verpozen in een prettig constant klimaat, niet te warm niet te koud, geen wind en overal terrassen en planten, hoewel die vaak van plastic zijn. Ruimtelijkheid, licht en lucht, glazen plafonds en leuke winkels, heel veel leuke winkels met heel veel kleding en schoenen en heel veel uitverkoop. De voedselpleinen in deze winkelparadijzen zijn uitgebreid, naast de klassieke koffietentjes, vaak een eilandje in de drukte, waar je voor 50 of 60 cent de heerlijkste espresso krijgt, zijn er restaurants en snackbars in overvloed. Niet alleen de bekende hamburgertenten, maar ook speciaalzaken, zoals een soeprestaurantje, een vis- en garnalen tentje, een Japanse sushibar of een Italiaans restaurant. Kwaliteit van zeer matig tot redelijk goed en altijd verrassend voordelig. Bij de Japanner in Ria Shopping Olhao kun je bijvoorbeeld voor 8 euro net zoveel lekkere schoteltjes van de lopende band pakken als je opkunt.
Maar de ware Portugese markt is toch de buitenmarkt, de zogenaamde vlooienmarkt op een groot vaak zanderig plein bij een kerkhof of nabij een vervallen sportaccommodatie. In de locale kranten worden deze weekendmarkten geannonceerd en het volk uit de gehele omgeving trekt er massaal naar toe. Bij zonsopkomst worden de tenten in elkaar gezet, klinkt het gehamer waarmee de stalen pennen in de grond worden geslagen om de scheerlijnen vast te zetten en kreunen en brommen de zware motoren van de enorme trucks, die hun trailers parkeren waarin straks de restaurants geopend worden. Rondom het dorp heerst al vroeg de chaos. Politiemannen met lichtgevende gele hesjes proberen de verkeersstromen in goede banen te leiden en de smalle straatjes en rustieke hoekjes worden voor alle zekerheid gesloten voor gemotoriseerd vervoer. Gezinnen in oudere auto’s komen van heinde en verre en zoeken een parkeerplaats, ergens op een stoep, in een olijfboomgaard, of op een braakliggende zandvlakte (vaak het voetbalveld) die voor het doel is opengesteld.
Het volk is divers en naast de oude garde is ook de jeugd goed vertegenwoordigd. Je ziet authentieke vrouwen in het zwart met strooien hoeden en hoofddoeken – meestal gecombineerd – en mannen op hun zondags in hun trouwpak met vest, maar evenzo de moderne jongens, met spijkerbroeken die van de kont glijden en waarvan het kruis tussen de knieën hangt. Jonge meiden flaneren in aalgladde nylonachtige gympakjes die pronte bilpartijen accentueren, hun oma’s dragen zelfgebreide veelkleurige vesten en zwaar rokende mannen kleden zich sportief in slobberige joggingbroeken en leren jacks. Maar, over het algemeen overheerst toch de degelijke burgermanskleding van nette mensen op zondag.
Aan het begin van de markt, bij de entree zou je kunnen zeggen, voor zover deze markten een entree hebben, vind je de bedelaars en de gebakkraampjes. In gloeiende olie worden deegwaren gebakken, in hoefijzervorm, als staven of als ringen, die daarna door een mengsel van kaneel en suiker worden gehaald. Een lekkernij. Voorts de schelpdieren en slakken, in bakken en teiltjes en daarnaast de aardbeien die hier het hele jaar door verkrijgbaar zijn, omdat ze in plastic kassen worden gekweekt. Kisten vol, uit Spanje en eigen land. Een euro de kilo. Om één uur, als de markt afloopt, zijn de aardbeien bijna altijd overal uitverkocht. Daar moet je wel rekening mee houden. Mocht je gereedschap nodig hebben, welk gereedschap dan ook, het is hier verkrijgbaar in grote hoeveelheden, van het kleinste zakmesje tot de grootste pikhouweel. Evenals de koperen destilleer toestellen om de ‘medronho’ te stoken, het Portugese vuurwater dat getrokken wordt van een soort wilde aardbeitjes die in het achterland volop aan de struiken hangen. Deze aardbeitjes gisten zo sterk, dat menige geit (echte liefhebbers van deze vruchtjes) dronken van de heuvel is gevallen. En natuurlijk is er veel kleding. Tenten vol lingerie, sjaals, doeken, draperieën, jurken en broeken, veel spijkerbroeken van de bekende merken, veel namaak van de bekende merken en ontzettend veel schoenen. Daartussen natuurlijk de mandenmakers met vlechtwerk in elk model en formaat. En Portugees aardewerk, zelfgebakken en beschilderd. En op uitgespreide doeken de uitstallingen van de zolderopruimingen en de gekopieerde Cd’s op mp3formaat. Het is niet te geloven wat die handelaren allemaal bewaren en elke keer weer zorgvuldig inpakken in plastic vuilniszakken en kartonnen dozen. De rotzooi die zij uitstallen doen denken aan het Amsterdamse Waterlooplein in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
In deze tijden van recessie en zakkenvullers zorgt zo´n markt voor de relativering. Mijn echtgenote doneert aan een zielig oud vrouwtje, dat in een onmogelijke houding op het beton ligt en een plastic koffiebekertje omhoog houdt, een euro. Dat is hier erg veel. Verderop wil zij wel drie kleine plantjes kopen voor in de tuin – waar we al veel plantjes hebben – en het prijskaartje vermeldt 2,40 per stuk. Het zijn er slechts drie, de hele voorraad, dus Willemine biedt zes euro. Het plantenvrouwtje dat ooit in Engeland geboren is, begint omstandig te rekenen en komt uit op zesvijftig. Nee zegt Willemine, dat is veel te duur. We lopen door en hoewel Portugese handelaren en handelaarsters je dan achterna komen, want zes euro is toch best aardig, laat het oud-Engelse vrouwtje het afweten. Verderop vind ik in een grote doos met hang en sluitwerk twee roestige ringen met antiek beslag voor op ons oude bureau, waarvan de deurtjes dergelijk beslag ontberen. Het is een handjevol niks, op een zolder gevonden, dus ik zoek in mijn portenmonee en vind 60 cent. De handelaar kijkt zuinig, waarop ik mijn kleingeld in zijn hand omkeer en tot bijna tachtig cent kom. Hij knikt tevreden, obrigado. Wat is de waarde nog van geld?
Hier op de markt kun je ook de statige zigeunervrouwen bewonderen, kleurrijk gekleed in hun lange rokken en veelkleurige sjaals. De ruggen kaarsrecht, dat moet ook wel om de enorme buiken met daarbovenop de borsten te torsen. Zelfs op jeugdige leeftijd lopen ze al met de buik vooruit, vaak ook omdat er een baby in zit. En over baby’s gesproken; de hele uitzet kun je hier kopen, baby- en kinderkleertjes bij de vleet, hoewel niet altijd getuigend van goed smaak. De zigeunerkindertjes spelen tussen de scheerlijnen van de kramen en proberen ondertussen de uitgestalde waren te verplaatsen. Natuurlijk vind je de meeste kinderen rondom de vrouw met de ballonnen en bij de mannen die speelgoedhondjes verkopen, die echt keffen en ondertussen proberen van een dienblad te klauteren waarbij ze omvallen en zichzelf weer op de pootjes zetten. Dat gaat maar door, totdat de batterijen leeg zijn. Zo zijn er ook autootjes die voorturend omkeren als ze tegen een opstakel rijden.
Fascinerend is de standwerker, die van zijn trailer, een kanjer van een wagen, een toneel heeft gemaakt door de zijwand deels omhoog te klappen als een baldakijn. Hij staat daar hoog boven zijn publiek, in een decor van handdoeken en beddengoed. Om zijn nek heeft hij een standaard die de microfoon exact voor zijn mond houdt. Wat kan die man praten zeg. Hij ratelt aan één stuk door en zijn spraakwaterval klinkt – dat moet gezegd – prachtig uit de luidsprekers op het dak van zijn wagen. Hij spreekt goed verstaanbaar Portugees en articuleert elk woord als een volwaardig toneelspeler. Alleen al voor die stem blijf je gefascineerd staan luisteren. Hij voegt slopen en lakens en dekbedden bij elkaar met behulp van de aangever, die er op commando nog een lakentje bij doet. De hele stapel, mijne dames en heren, met nog drie handdoeken erbij, nu voor tien euro, wie, ja wie? Hoppa, gretig grijpen omstanders de pakketten uit zijn hand. Hier is je euro nog wat waard!
Even verderop signaleert een opstijgende rookwolk de aanwezigheid van restaurants. De wagens, tenten, barbecues, terrassen en zonneschermen zijn min of meer bij elkaar gegroepeerd op een apart deel van het uitgestrekte terrein. Het loopt tegen de lunch, dus het is druk. Voor Portugezen is het middagmaal de hoofdschotel van de dag. Zelfs nu de economie niet aanmoedigt tot gastronomische uitstapjes, zijn de eetlokalen rond het middaguur nog altijd goed bezet en ook hier op de markt neemt men de tijd voor het middagmaal. Op de rokende barbecues, vaak met het formaat van een kleine locomotief, liggen de kippen en de speklappen te grillen. Deze gerechten (frango en entremeada) vinden gretig aftrek. Evenals de wijn en de aguardente en medronho. Omdat er nabij deze markt – in Estoi – een verwaarloosde paardenrenbaan is, met vervallen grandeur uit vervlogen tijden, is er ook paardenvolk op de markt aanwezig. Trotse koetsiers zitten hautain op hun tweewielige koetsjes en ook de ouderwetse Portugese kar op hoge wielen, die je meestal bij de antiquair ziet staan, rijdt hier nog rond.
De meeste marktrestaurants hebben een enorme keukenwagen annex bar. Rondom zijn uitgebreide terrassen uitgezet, met plastic tafels en stoelen. Hier zit je voortreffelijk, naar keuze in of uit de zon – Portugezen meestal uit de zon – en de bediening is keurig, veelal door verweerde mannen in voorschoot. Je tafeltje wordt gedekt met een papieren kleedje (oppassen dat het niet weg waait) en je krijgt een mandje gesneden brood en een schaaltje olijven en meestal ook nog gesneden worteltjes ingelegd in olie en azijn.
Wij bestellen drie speklappen, hardgebakken op de gril, lekker zout en knapperig, met een glas wijn erbij – nou ja, zeg maar een paar glazen wijn erbij want de enthousiaste bediening schenkt royaal. Het is enorm druk rondom de keukenwagen en je moet rond lunchtijd je best doen om een tafeltje te bemachtigen. In de buurt blijven rondhangen en als een havik erop afduiken als je ziet dat mensen het plan hebben om weg te gaan. Bestellen vergt ook enig eigen initiatief. Vang een van de hardlopende mannen onderweg op, terwijl ze met pastic bordjes en bekertjes langs de tafeltjes manoeuvreren. Trek hem aan z´n arm en wijs: we zitten daar! En dan meteen wijn bestellen, want als je de wijn eenmaal hebt komt de rest vanzelf. Dit is onthaasten op de zondag. De zon schijnt en er is genoeg te zien om je heen. Willemine ontdekt vlak achter ons, in zo´n onbestemde uitstalling van zoldervondsten, gelukkig nog een oude kan, een porceleinen wasbak en een vaasje van voor de revolutie. Dan komt het plastic bord met de hardgebakken speklapjes, hapklaar in stukjes gesneden met een houten prikkertje erin geprikt. Haphap mmm, wat is dit toch smerig lekker, vooral met een stukje huisgebakken brood erbij, wat olijven en een plastic bekertje tot de rand gevuld met wijn. We bestellen nog twee keer en nadat we drie bekertjes wijn op hebben, komt de vroljke bediende die iedereen groet en voortdurend plezier in zijn leven lijkt te hebben nog eens ongevraagd langs met de fles. En dat alles uiteindelijk voor de somma van tien euro. We rapen onze plastic zakken bij elkaar – honing, vaasje, terracotta kannetje – en we wandelen, enigszins onvast moet ik toegeven, terug naar de afdeling planten om nog wat te kopen voor de tuin. Maar niet bij dat vervelende Engelse vrouwtje, vindt Willemine. Er is nog aanbod genoeg, want de tuiniers zijn altijd zo´n beetje de laatsten die opdoeken. Elke Portugese markt heeft een hoog tuingehalte, want Portugezen zijn gek met plantjes, niet alleen voor hun moestuin, maar ook voor de sier. En voor het fruit natuurlijk. Alle fruitbomen die je kunt bedenken, kun je hier kopen in grotere of kleinere afmetingen. Het fruit zit er soms al aan en in het geval van – bijvoorbeeld- een klein sinaasappelboompje (40 euro), liggen er drie knotsen van sinaasappelen aan de voet, ter illustratie van de toekomstige oogst. In het verlengde van de plantenuitstallingen vind je de oogst, de groenten en fruit verkopers. Twee kwartjes voor een kilo sinaasappelen, appels, peren, vijgen en noem maar op, plus natuurlijk aardappelen, courgettes, aubergines, wortelen (enorme winterpenen!) en wat er nog meer van het land komt. Ingelegde olijven, ja en honing, van de alffarobeira, van de lavendel, van de citrusbomen.
Als je vaak naar deze markten gaat, in Fuzeta, Almancil, Estoi, of Quelfes of waar dan ook in de Algarve, kom je dezelfde kooplui tegen, die meereizen met de markten. Elke keer stallen ze ’s ochtends vroeg hun hele hebben en houwen uit om in de voormiddag de spullen weer in hun wagentjes en busjes te stouwen. Bij het scheiden van de markt kun je nog wel eens voordelig iets op de kop tikken. Zo bezit ik 14 delen van Agatha Christie, prachtig gebonden in rood kunstleer, goud op snee, een sieraad voor de boekenplank. Na enig onderhandelen mocht ik ze meenemen voor vijfentwintig euro, inclusief de plastic krat waarin ze verpakt waren. Helaas, mijn geliefde Willemine is niet zo handig in die dingen. Zij kleedt zich om te beginnen te mooi, weliswaar kunstzinnig, daarvoor is zij tenslotte kunstenares, maar toch duidelijk ook getuigend van een zekere luxe. Dan ziet zij twee ouwe keramiek schaaltjes met een bloemmotief en dan weet de koopman al dat hij beet heeft. Die vraagt ijskoud 8 euro per schaaltje. Ik ben te laat. Afdingen lukt al niet meer en als ik tegen de man zeg dat het voor mij niet meer hoeft en aanstalten maak om door te lopen, ziet hij grijnzend de aarzeling van mevrouw. Nou ja, die schaaltjes moeten dus worden aangeschaft en met wat moeite weet ik de prijs naar 7 euro te krijgen, waarbij de verkoper zuchtend toegeeft alsof hij mij zijn winst inlevert. Willemine kijkt opgelucht. De verkoper, een donkere man met stevige buik en een forse zwarte snor, wikkelt de schaaltjes in krantenpapier en stopt ze in zo’n fletskleurig plastic zakje waarmee je hier op de markt iedereen ziet rondlopen. Deze is blauw, maar ze zijn er ook in roze, zachtgroen en vuilgrijs. Willemine neemt het zakje blij in ontvangst. Naast haar staat een jonge vrouw, die haar in het Engels toefluistert: ‘u hebt veel te veel betaald mevrouw! ‘
Maar dat had ik ook al gezegd.

Op de Portugese markt is je euro een ouderwetse daalder waard, als je niet oplet.

Christian,
Maart 2012.