Varen.

Uiteindelijk besloot hij om te gaan varen. Een carrière in de zeevaart, avontuur, wat van de wereld zien, in elk stadje een ander schatje. Ja, dat leek hem wel wat. Dat het later tegenviel, nou ja, dat viel tegen maar dat kun je van te voren niet weten als je achttien jaar bent en pas één keer verliefd geweest. Het bleek dat varensgezellen, ondanks de weidse ruimte van de oceanen waarover zij voeren, een beperkte visie hadden op de wereld, die voor hen voornamelijk bestond uit kroegen en hoeren.
Onze jongen, laten we hem Hendrik noemen, hetgeen gedachten oproept aan de Zeevaarder, had een hekel aan deze naam en liet zich Drik noemen. Deze Drik ging studeren op de Kweekschool voor de Zeevaart die gevestigd was – hoe kan het ook anders – op de Prins Hendrik kade te Amsterdam, in een statig oud gebouw met op de binnenplaats een echte driemaster(van beton weliswaar) waarop de leerlingen leerden hoe zij de zeilen moesten reven, hoewel er op de Grote Vaart geen zeilschepen meer voeren.

Hendrik, jong en naïef en een goede leerling op de middelbare school, met zeker geen hekel aan wiskunde, schreef zich dus in op deze Kweekschool, die later Hogere Zeevaart Academie zou heten, zoals de Kweekschool voor Onderwijzend personeel tot Pedagogische Academie voor het Basisonderwijs werd gepromoveerd, maar dit terzijde.

Hendrik had een hekel aan zijn naam vanwege de hinderlijke associatie met braafheid. En alsjeblieft geen Hennie, want zo werd hij als peuter genoemd en als hij daar nog aan dacht gruwden de rillingen door zijn gehoororgaan. Nog erger werd het als ze hem Hèn noemden. Alsof hij een kip was. Als je mijn naam niet weet zeg je maar doctor, zei hij dan. Hoewel je natuurlijk op de Kweekschool voor de Zeevaart geen doctor werd, zelfs geen doctorandus, nee op dit internaat werd je opgeleid tot Stuurman GHV, of zelfs dat niet eens, nee je kwam eigenlijk niet verder dan Stuurmansleerling.

Als dit zeemansverhaal begint is Drik nog in de veronderstelling dat hij piloot wil worden, omdat de jongen naast hem in de schoolbank, laten we die Wilbur noemen, dit beroep verkoos en er geestdriftig over kon vertellen. Piloot worden en wat van de wereld zien. Tijdens de wiskundelessen van Herr Doctor Schocht, die zo intelligent was dat hij niet kon uitleggen hoe eenvoudig een ingewikkelde vergelijking in elkaar stak, tijdens deze lessen vooral werden door Wilbur praktische vliegdemonstraties gegeven met papieren modellen die achter de rug van de enigszins dove Herr Schocht door de klas vlogen, terwijl deze zijn vergelijkingen op het schoolbord kraste. Herr Schocht droeg altijd een driedelig donkerbruin kostuum, met krijt bevlekt, met daar onder een klassiek overhemd met gesteven opgestoken puntjes en een zwarte strik van uitbundige proporties. Hij knipoogde voortdurend met zijn rechteroog. Het grote voordeel van deze leraar wiskunde was, dat hij in het laatste jaar, tegen het eindexamen, overging naar de zogenaamde ‘hogere wiskunde’ met exponentiële en logaritmische functies en integralen en differentialen en complexe getallen, waarmee die ingewikkelde vergelijkingen voor Drik ineens eenvoudig en begrijpelijk werden. Wiskunde heb je nodig als je wilt navigeren en Drik was blij dat hij dankzij de hogere wiskunde van Doctor Schocht ineens begreep hoe de wereld in elkaar zit en hoe je het handigst van A naar B kunt komen.

Drik ging naar de keuring voor de Rijksluchtvaartschool en werd afgekeurd wegens astigmatisme, wat een tegenvaller was. Maar, navigeren over de wereld kun je ook per boot, dus het alternatief was varen. Weliswaar gaat dit een stuk langzamer dan vliegen, maar het resultaat is hetzelfde. Je wordt wereldreiziger van beroep.

Op de Hogere Zeevaart Academie – toen dus nog kweekschool geheten- was een wiskundig talent meegenomen, gezien het feit dat boldriehoeksmeting belangrijk is voor de plaatsbepaling van de boot op de wereldzeeën. Drik studeerde af met hoge cijfers als de op één na beste van de hele school, toch al gauw zo’n honderd concurrenten voor het sextant dat je kon winnen als je de beste was. Een sextant heb je nodig als meetinstrument om eerder genoemde plaats op de wereldzeeën te bepalen, met behulp van de zon en de sterren. Drik wilde dat sextant, maar had de pech dat zijn vader ziek werd en overleed, waardoor hij in de periode voor het eindexamen dermate gepreoccupeerd was, dat hij tekort kwam in de eindsprint en slechts de verrekijker scoorde. Tweede beste. Ook aardig.

Waarom is deze score in dit verhaal belangrijk? Omdat de allerbeste leerlingen uitgenodigd werden bij de allerbeste maatschappijen en dus konden kiezen. Drik kreeg drie uitnodigingen; van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, van de Koninklijke Hollandsche Lloyd en van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij. De laatste was de oudste, sinds 1856, en werd kortweg KNSM genoemd. Het waren wat  kleinere vrachtschepen in de kleur zwart en de bijnaam was klompenlloyd. De reisjes waren over ’t algemeen kort, vaak  heen en weer naar Engeland, dus veel van de wereld zag je niet. De Maatschappij Nederland was natuurlijk wel chique, ooit ingewijd door Prins Hendrik met de Oranje (vandaar) als vlaggenschip, maar de reizen waren lang en voornamelijk naar het voormalige Indië en andere tropen. De meest chique maatschappij was toch wel de Koninklijke Hollandsche Lloyd met hun fraai geverfde beige boten die allemaal ‘landnamen’ droegen, zoals Waterland, Gooiland, Zaanland, Montferland, Rijnland. Mooie schoorstenen ook, geel met een zwarte band. En… leuke reisjes heen en weer naar de Tango- en Sambalanden! (Niet te verwarren met de Samballanden waarheen de Maatschappij Nederland voer). Kortom, de keuze was snel gemaakt en Drik mocht zich vervoegen bij Kapitein Scheurkogel die zetelde in een royale kamer in het KHL gebouw aan de Oostelijke Handelskade, waar de schepen voor de deur lagen. Scheurkogel was de zogenaamde walkapitein, verantwoordelijk voor de administratie en het bijhouden van de conduitestaten. Met zijn prachtige verrekijker-cijferlijst werd Drik hartelijk ontvangen en in Augustus al kon hij weg. Op de Rijnland een oud jammer uit 1900, maar dat wist hij toen nog niet, dat zou hij later in slecht weer wel merken.

Nu braken er voor Drik ingewikkelde tijden aan, want hij had het afgelopen jaar een nogal innige relatie opgebouwd met een maagdelijk meisje  – laten we haar Bethula noemen – die hij  de zomer ervoor had ontmoet op een tuinfeest in Aalsmeer. Het was het verjaardagsfeestje van een meisje van de meisjes hbs en er zouden dus veel meisjes zijn, wat later waar bleek. Een mooie zwoele zomeravond, lampionnen en muziek van Glenn Miller, genoeg bier en zelfs wijn en cola voor de zelf meegebrachte jenever, kortom een goed adres hoewel het best een eindje fietsen was. Tegen het eind van de avond, of begin van de nacht, was hij verliefd geworden op Bethula en zij op hem en zij dansten zo ineengestrengeld, zo intiem, zo geheel in elkaar opgaand dat het pijn deed om elkaar te moeten loslaten toen de ouders om twee uur alle lichten aandeden. Feest afgelopen, maar de relatie niet. Drik fietste meteen de volgende ochtend, zondag, naar Amsterdam zuid waar zij woonde in een mooi huis, met een mama en een papa die net zo groot –of beter gezegd klein en frêle– waren als zij. De vader was een druk en driftig mannetje dat dubbelzinnige grapjes maakte en voortdurend ruzie zocht met zijn vrouw. Laten we hem Ares noemen, altijd op het oorlogspad. Drik ontliep hem bij voorkeur, wat niet eenvoudig was want Ares loerde op hem zodra hij het huis betrad en had de gewoonte om binnen te komen zonder te kloppen. Ook in de meisjeskamer, waar overigens geen onvertogen handelingen plaats vonden, want  Bethula wilde het mooie bewaren voor de huwelijksnacht. De belangrijkste persoon in huis, althans voor Drik, was de moeder. Laten we haar Psyche noemen. Zij was de vrouw waarop Drik geleidelijk vanuit de diepten van zijn ziel zijn liefde projecteerde. Zonder dat hij het wilde of zocht, groeide in hem een verlangen naar onvertogen handelingen, niet met de dochter, maar met de moeder die hem aantrok als de godin van het zijn, als de bron van het gevoel, de inzichtelijkheid van liefde, de alles goedmakende liefde die hij nimmer had gekend.

Pas later, veel later, realiseerde hij zich dat in dit geval de moeder de aantrekkingskracht van de dochter had bepaald. Zij troonde als een bevallige intelligente heerseres aan de korte kant van een ovale tafel, met haar rug naar de oplichtende ramen van de hoge tuindeuren die uitzicht boden op de ruime tuin waarin, leek het wel, altijd de zon scheen. Psyche oogde immer zeer verzorgd, haar make-up in orde, haar kapsel elegant. En haar tafel was steeds gedekt met een smetteloos fraai geborduurd wit kleed, waarop een glazen koffie perculator stond, een zogenaamde koffie cona, twee glazen bollen op een spiritusbrander van kristal. Op magische wijze steeg het water vanuit de onderste bol op om daarna met een licht zuigend geluid door de gemalen koffie vanuit de bovenste bol weer omlaag te slurpen. Een wonderbaarlijk, enigszins erotisch apparaat, waaruit Psyche verrukkelijke koffie schonk terwijl zij samen de wereldproblemen bespraken inclusief inherente relatieproblemen die de oorzaak van alles zijn. Psyche rookte als de schoorsteen van rijke mensen en een pakje Caballero lag altijd onder handbereik. Drik adoreerde haar, zonder dat hij het zich bewust was. Hij kwam haar opzoeken zo vaak hij kon, kwam toevallig langs als Bethula niet thuis was, hoewel dit minder toevallig was dan hij zichzelf wilde doen geloven. Hij zag niet in dat hij zichzelf voor de gek hield, dat hij zijn vriendin bedroog tijdens die intieme momenten met haar moeder, daar aan de ovale tafel met het fraai geborduurde kleed, hij en Psyche, zo dicht bij elkaar zittend dat ze bijna een eenheid vormden, elkaar vuur gevend met een lichte aanraking van vingertoppen.

Drik herinnert zich dat zij vaak de menselijke fysiek bespraken, laten we zeggen de buitenkant die hen ervan weerhield om te zeer verdiept te raken in de binnenkant. Psyche maakte dan grappen over hun verhouding, klein staat tot groot als oud staat tot jong, hem plagend met zijn wiskundige aanleg. Zij haalde hem over om zijn rijzige gestalte te vergelijken met haar frêle figuur, dat overigens goed geproportioneerd was zoals hij voelde wanneer zij haar borsten tegen zijn buik drukte. Zij was bijzonder lenig en demonstreerde dit graag, door met gestrekte knieën voorover te buigen en haar handen plat op de vloer met het dikke donkerroodkleurige tapijt te drukken. Zo bleef zij dan even staan, terwijl hij haar prachtige houding bewonderde. Hij wist echter altijd de aanvechting te weerstaan om haar op te tillen, haar als een kleine fee op te tillen en te genieten van haar almachtigheid in zijn armen, de vrouw aller vrouwen, de moeder der liefde. Want in alle euforie brak dan ineens het harde besef door dat dit niet goed was, dat zij de moeder was van zijn vriendin, Bethula, haar enig kind, wie hij het hof maakte. Drik kwam op die momenten in gewetensnood; hij wilde Psyche, maar die was alleen bereikbaar via Bethula, de dochter met de onschuldige ogen en de lieve lach die hem ooit in een zomernacht betoverd had.  Als hij diep in zijn gevoelens groef en eerlijk was met zichzelf, dan moest hij toegeven dat hij Bethula niet wilde, niet meer. Maar hiermee zou hij tevens zijn Psyche kwijt raken…

Drik stond voor de verschrikkelijke opgave om de door hem zo bewonderde Psyche te vertellen dat haar dochter niet zijn echtgenote ging worden en zij dus niet zijn schoonmoeder; hij voorvoelde de pijn die het zou doen, deze zielenscheiding, hij was er bang voor en stelde het moment uit totdat zijn schip min of meer onder stoom lag en het vertrek zich aankondigde.

Na vele slapeloze nachten besloot hij om het eerst de moeder te vertellen, om pas daarna de dochter deze voor haar ongetwijfeld onverwachte dolksteek toe te dienen. Psyche leek niet verbaasd toen hij erover begon, liet hem zelfs nauwelijks uitpraten, wuifde zijn gehakkel weg met een koninklijk handgebaar, daar residerend aan het hoofd van haar tafel met de sigaretten onder handbereik. Zij blies met getuite rode lippen, alsof ze hem suste, een blauwe rookwolk naar het plafond en schoof hem zwijgend het pakje Caballero toe. Hij stak er een op en gaf zichzelf vuur met haar fraaie bronskleurige stormaansteker. Ze rookten zwijgend en keken in hun porseleinen koffiekopjes die zij had volgeschonken, alsof hierin oplossingen zichtbaar waren voor een toekomst waarin liefde behouden zou blijven. Uiteindelijk sprak Psyche de door Drik niet verwachte woorden.

‘Het zij zo’, sprak zij, ‘ik wist dat dit ging komen, maar ik hoop lieve jongen dat we elkaar blijven zien en dat jij gelukkig wordt…’

Hij moest huilen toen hij opstond en zijn hoofd op haar schouder legde. Lenig als zij was, vouwde zij haar armen achter zijn hoofd en trok hem omlaag zodat zijn snikken gesmoord werden tussen haar borsten. Zo stond hij alsof er niets anders meer op de wereld bestond dan zo te staan en zo te voelen. Dit was het voelen van het zijn, dit was het verdrinken in de ziel, terwijl haar lenige vingers zijn achterhoofd zachtjes streelden.

Dagen later bespraken ze als twee volwassen mensen hoe hij het zou vertellen aan Bethula, zonder haar teveel te verwonden. Gelukkig – althans volgens Psyche – was er een troostende man in de achtergrond beschikbaar. Laten we hem Edeling noemen, Hendrik Edeling, de serieuze jongeling die (in een ander boek) vol goede bedoelingen achter het meisje Sara aanliep, het meisje dat in naïviteit niet voor Bethula onderdeed. Edeling had al vele balletjes opgegooid bij de moeder, of hij wellicht een kans zou maken bij haar dochter. Zij had hem nooit volledig ontmoedigd, wetend of in ieder geval voorvoelend dat het met Drik nooit iets zou worden. Zij was intelligent genoeg om het huwelijk met een zeeman niet als ideaal te zien en hoewel zij Edeling omschreef – tegenover Drik tijdens hun koffie-uurtjes – als een morose sukkel, studeerde hij wel economie en dat beloofde toch iets voor de toekomst van haar dochter. Liefde? Geluk? Ach, huwelijken kunnen maar beter gebaseerd zijn op maatschappelijke zekerheden.

Psyche beloofde dat zij Bethula ging voorbewerken en dat zij Edeling niet elke keer meer de deur zou wijzen als hij onaangekondigd langs fietste om een glimp van zijn geliefde op te vangen. Het was hard, maar beiden besloten dat Drik minstens een maand niets van zich zou laten horen. Dit zou Psyche de gelegenheid geven om haar dochter voor te bereiden, haar te vertellen hoe onbetrouwbaar mannen zijn – tenslotte was zij zelf ook gescheiden en de vader van Bethula was een vervelend mannetje, dat was bekend – en dat je als vrouw maar beter gewapend kunt zijn tegen verlating. Bethula was zeventien jaar en moest nog veel leren, vooral dat mannen heel anders denken dan vrouwen; dat het eigenlijk kinderachtige sportverslaafde kroeglopende stomme honden zijn met bindingsangst.

Drik belde een maand later op en maakte met Psyche de afspraak dat hij  zondagmorgen zou langs komen om elf uur. Zij zou Bethula vertellen dat hij op bezoek kwam om iets belangrijks te bespreken. Het was begin Augustus, prachtig weer, zonnig en warm. Met lood in zijn gympen fietste Drik richting de Apollolaan, waar hij zijn fiets op de gebruikelijke plaats zette, tegen de boom voor de deur. Precies om elf uur belde hij aan, zijn  gebruikelijke belletje, drie keer kort achter elkaar. Bethula zelf deed open en staarde hem aan met haar grote zeeblauwe ogen, alsof  hij de boodschapper van Kanaän was. Er straalde zoveel pijn uit haar ogen dat Drik zijn ziel voelde krimpen tot een scherp stekend puntje in zijn hart. Hij was de moordenaar van haar toekomst, van haar hoop en verlangen en hij schaamde zich, hoewel hij zich onderweg op de fiets tegen dit moment had gewapend. Hij zou koel zijn, onaangedaan, hardvochtig als het moest, het was voor haar eigen bestwil en voor het zijne, het ging tenslotte ook om zijn vrijheid!  Zij deed een stap opzij en nodigde hem met een handgebaar naar binnen, waarbij hij vlak langs haar moest lopen. Liet zij de ruimte expres zo klein? Drik schoof als een plank langs haar heen en haalde opgelucht adem toen hij Psyche de gang in zag komen. Zij begroette hem opgewekt, alsof hij geen slecht nieuws kwam brengen en ging hem voor naar de woonkamer, waar zij zich als vrouwe Justitia aan het hoofd van haar tafel zetelde, met in haar rechterhand een sigaret en in haar linker de glazen koffie cona. Drik zette zich links van haar op zijn gebruikelijke plek en Bethula ging tegenover hem zitten, nog steeds kijkend met verschrikte grote zeeblauwe ogen.

‘Zo’, zei Psyche, terwijl ze de porseleinen kopjes nauwgezet vulde, zonder trillen of morsen. Psyche was in controle, zoals altijd. ‘Eerst maar koffie en een sigaretje’. Tot zijn verrassing stak ook Bethula een sigaret aan. Hij had haar nog nooit zien roken en aan de manier waarop zij zat te puffen zag hij wel dat zij zich groot hield. Kijk mij, vrouw van de wereld. Maar ook met een sigaret in de vingers, leek zij niet op haar moeder, die er eens voor ging verzitten en Drik veelbetekenend aankeek. ‘Het leven brengt je niet altijd wat je ervan verwacht’ zei ze. ‘Eigenlijk bijna nooit. Dat komt omdat wij mensen, en vooral wij vrouwen – blik naar haar dochter –  altijd teveel verwachtingen hebben, of beter gezegd, creëren. Wij máken verwachtingen, uit de kleinste onbenulligheden maken wij grootse toekomstplannen, uit de onnozelste gebaren destilleren wij heroïsche beelden, kortom wij zijn voortdurend het slachtoffer van onze verbeelding . Daarom zijn veel mensen en vooral veel vrouwen ongelukkig. Mannen lijden natuurlijk ook, maar dan gaan ze naar de kroeg of naar voetballen of ze gaan varen en op avontuur..’

De beurt was aan Drik, dat was duidelijk.

Hij greep de Caballero’s en rekte tijd met aansteken. Achter een blauwe wolk, die hem niet onttrok aan de gepijnigde blik uit de zeeblauwe ogen, kuchte hij en zei: ‘Uh…ja, varen. Ik vertrek volgende week met de Rijnland’. Alsof dit alles verklaarde. Niemand zei iets. Beide vrouwen wachtten duidelijk op de voortzetting van zijn betoog, zijn verdediging, zijn aanval op de liefde en het vertrouwen van Bethula. ‘Als zeeman’ zei Drik wat gewichtig alsof hij het zoute water op zijn tong proefde, ‘als zeeman ben je nooit thuis, je zwerft over de wereldzeeën en je weet nooit wanneer je thuis komt, het is een zwervend bestaan.’ Omdat niemand reageerde trok hij nog eens heftig aan zijn sigaret en vervolgde: ‘ als zeeman leef je uh… ongebonden, het is een eenzaam beroep, je laat de mensen thuis achter, je moeder en … en je vrouw als je die hebt. En misschien ook je kinderen. Ik bedoel, je kan beter niet getrouwd zijn als zeeman, want dat is..uh.. dat doet wel eens pijn, afscheid en zo, elke keer weer afscheid nemen, als je er net bent ga je weer weg en wie weet voor hoe lang.’

Op dit moment begon Bethula zachtjes te huilen, ze had haar handen voor haar zeeblauwe ogen geslagen en zat bijna geluidloos te snikken. Geen heftig verdriet, geen gebrul, geen geweeklaag, nee alleen maar dat zachte in zichzelf gekeerde treurende gesnik. Drik haalde diep adem en voelde zich een beetje misselijk worden. Gelukkig kwam Psyche te hulp. Zij stond naast haar dochter en nam haar huilende hoofdje met de verwarde krullen liefdevol in haar armen en wiegde en wiegde en wiegde totdat het gesnik zachter werd en langzaam verstierf terwijl Bethula haar verdriet wegslikte. In de enorme stilte van de prachtige woonkamer hoorde je alleen nog het zachte suizen van de koffie cona en de kleine hikkende geluidjes van het meisje dat haar eerste levensles moest slikken. Drik stond op. De vrouwen keken niet op toen hij vrijwel geluidloos de kamer verliet. Hij sloop door de gang, opende de buitendeur en ademde diep de buitenlucht in. Zijn fiets stond aan de overkant tegen de boom en leek hem te wenken, als een teken uit een gewoon normaal leven zonder vrouwen en verdriet.

Hoewel Drik een foto had gezien van de Rijnland, viel het schip hem toch meer tegen dan hij had gedacht, zoals het daar lag te stomen aan de Oostelijke Handelskade. Het lied van Ketelbinkie spookte door zijn hoofd, begrippen als man en muis bedierven zijn verwachtingsvolle humeur. Er was niemand die hem wegbracht, zijn moeder was aan het werk en een vriendin had hij niet meer. Er was ook niemand die hem ontving. Aarzelend sleepte hij zijn koffer de gangway op en wist niet goed welke kant te kiezen. Rechts een hoog smal bouwwerk met de brug er bovenop, links een plat dekhuis met er bovenop de kennelijke radiohut met een bos antennes. Drik koos links en daar kwam iemand te voorschijn in een zwarte broek en onverwacht keurig wit jasje, een beschaafde ober zo te zien. Deze jonge man keek naar de koffer en het uniform van de Kweekschool voor de Zeevaart dat Drik uiteraard voor deze gelegenheid had aangetrokken en grijnsde op een manier die Drik niet begreep, maar later zou begrijpen toen hij de kolenruimen moest schoon schrobben.

‘Ah! ‘riep de bediende, ‘ daar hebben we de nieuwe leerling, ik had al gehoord dat je vandaag zou komen, loop maar mee dan wijs ik je jouw hut. Ik ben Jan, van de civiele dienst, ik ben de officiersbediende’. Hoewel het een bediende was, merkte Drik dat hij zelf zijn koffer moest dragen. Deze Jan keek er niet eens naar en liep opgewekt voor hem uit langs het dekhuis, door een overdekte gang waar boven de reddingsloepen in de davits hingen. Aan de achterkant van het dekhuis was een ingang, waarvan de stalen deur open stond. De deur was een beetje roestig en voorzien van zware knevels. Ze klommen over een drempel van een halve meter hoog en Drik volgde de bediende door een nauw gangetje met een roodgeschilderde cementen vloer, totdat hij stilhield voor een deur van gelakte teakhouten planken met op ooghoogte een rond raampje met koperen omlijsting, netjes gepoetst. Jan diepte een sleutel op uit zijn uniformjasje, stak die in het slot en wierp met een galant gebaar de  deur naar binnen open. ‘Zie hier heer leerling, uw nederig onderkomen’.

De hut was een pijpenla van anderhalve meter breed en misschien drieënhalve meter diep. Links was een smalle kooi ingebouwd, met ernaast een tafeltje tegen de wand. Er stond een leuningstoel voor, zoals je die ziet in ouderwetse kantoren. Ook hing er een boekenplankje boven de tafel en er stond een koperen leeslampje met flexibele arm. De hut had een patrijspoort die uitkeek in de buitengang. Meteen links bij binnenkomst was een kast ingebouwd.  Het was niet de luxe waarvan Drik gehoord had, in de verhalen over de Koninklijke Hollandsche Lloyd, maar hij had dan ook de pech om op zo’n ouwe bak te zijn geplaatst. ‘Teleurgesteld?’ Informeerde de bediende Jan. ‘Is meneer het thuis beter gewend?’ Het viel Drik op dat bediendes bij deze maatschappij nogal brutaal waren. Maar hij liet zich niet kennen en sleurde zwijgend z’n koffer over de hoge drempel. Terwijl Jan de deur achter hem dicht gooide, voelde hij achter zijn rug de brutale grijns van die arrogante klootzak. Officiersbediende. Het mocht wat! Toen Drik zijn koffer had uitgepakt, zijn kast had ingeruimd, zijn vier boeken op de plank had gezet naast de radio die hij tweedehands had gekocht en waarmee je de kortegolf zenders kon ontvangen, want midden op de oceaan had je alleen maar kortegolf ontvangst, toen hij ook met een elastieken snelbinder – hij had overal aan gedacht! – de kostbare radio zeevast had gezet, ging hij in de bureaustoel zitten en schoof de tinnen asbak naar zich toe. Uit zijn jaszak haalde hij twee pakjes Bondstreet. Zorgvuldig legde hij de mooie doosjes met de tekening van de postkoets met de paarden, voor zich op het tafeltje en keek er vertederd naar alvorens hij een doosje openmaakte en er voorzichtig een sigaret uit peuterde. Uit zijn andere zak diepte hij de Caballero aansteker op, die Psyche hem had gegeven. Haar eigen stormaansteker, waarmee ze samen zo vaak elkaars sigaretten hadden aangestoken. Gisteren, de dag voor zijn definitieve vertrek, had hij zich niet kunnen bedwingen en hij had haar opgebeld om afscheid te nemen. ‘Ik wist dat je mij nog zou bellen lieve jongen’, had ze gezegd. En hij was meteen op zijn fiets gesprongen en naar haar toe geraced. In de gang hadden ze lang in elkaars omarming gestaan, zonder woorden, haar borsten vertrouwd tegen zijn buik. Daarna had zij hem voorover getrokken en op beide wangen gezoend. Tranen hadden zich onbedwingbaar opgehoopt achter zijn ogen, zodat ze op haar mooie haren begonnen te druppen. Bij de deur hield zij zijn rechterhand lang vast en gaf hem in zijn linkerhand twee doosjes luxe Bondstreet sigaretten en haar eigen bronskleurige aansteker. ‘Vaarwel mijn lieve jongen’, zei ze. ‘Vaar wel’.

Daar zat hij, met een nieuwe ongewisse toekomst voor zich, heel alleen in een smalle hut van het stoomschip Rijnland en in plaats dat hij vrolijk was en verlangend uitkeek naar de mooie avonturen die hem ongetwijfeld wachtten, voelde hij zich heel erg klein en ongelukkig. Zijn Bondstreet sigaret werd een beetje nat doordat er een traan op viel.

De volgende ochtend om tien uur kwam de loods aan boord en was het voor-en-achter, zoals dat aan boord heet. Op de wal werden de trossen losgegooid van de dikke ijzeren bolders en de matrozen begonnen de vuistdikke manilla touwen binnen te hieuwen met de stoomwinches op het voordek, onder leiding van de derde stuurman Op het achterschip uit het zicht, op de poep waar de matrozenverblijven zijn en de kiepelton hangt voor het afval, daar mocht de bootsman leiding geven. Getrokken door vier sleepboten die voor en achter hadden vastgemaakt, gleed de Rijnland via het IJ het Noordzeekanaal in, op weg naar IJmuiden en Zuid Amerika. Drik stond op de brug in zijn uniform, een beetje achteraf zodat hij de kapitein, de loods, de eerste en de tweede stuurman niet voor de voeten liep. Een matroos in een blauwe trui en enigszins vuile spijkerbroek – geen matrozenpakje dus! – bediende het grote houten stuurrad.

‘Recht zo die gaat’ meldde de loods, die wijdbeens vol zelfvertrouwen met de handen op zijn rug voor de klapramen stond. ‘Recht zo die gaat’ herhaalde de matroos. ‘Beetje bakboord’ zei de loods. ‘Beetje bakboord’ zei de matroos en draaide het wiel naar links. ‘Okee, wat stuur je nou?’ ‘Bijna oost meneer’. De loods wipte op zijn tenen en draaide zich naar het grote koperen kompas. Hij gluurde er snel op, alsof hij het niet vertrouwde. ‘Hou voorlopig maar even 280 aan’. ‘Aye aye meneer, 280’, zei de matroos.

Drik hoorde het aan en wilde dat hij achter dat stuurrad mocht staan. Het schip echt besturen, dat was stuurmanskunst. Hij besloot om dit met zijn superieuren te bespreken, zodra de kans zich voor deed. Op ruime zee kon hij dan oefenen. Voor de sluizen van IJmuiden maakten de vier sleepbootjes zich los en tjoekten vrolijk, met veel witte rook en een dikke hekgolf, terug naar Amsterdam. De Rijnland gleed, met gebruik van de eigen stoommachine, een originele triple expansiemachine van Stork in Hengelo, heel langzaam de grote sluis binnen. Er stonden meisjes te wuiven en met zakdoekjes te zwaaien naar de bemanning, de matrozen vooral. De geliefden gingen weer naar zee en dit was de laatste kans voor hun vaarwel groet. Sommige matrozen sprongen nog snel even van boord voor de laatste omhelzing. Drik keek onwillekeurig zoekend langs de  vrouwen en meisjes, alsof hij verwachtte haar te zien, nee, hoopte haar te zien. Maar niemand wuifde hem goede vaart toe.

Eenmaal uit de sluis werden ze door twee zeeslepers opgepikt en met een aardige snelheid buiten de pieren gesleept, terwijl de Rijnland stoomde en kreunde en bonkend en ratelend zijn eigen machine op gang bracht. Een mijl buitengaats kwam de loodsboot langszij en klom de loods handig van boord via de jacobsladder. Dat had hij meer gedaan, dat zag Drik wel. Hij wachtte op het zeetje dat de loodsboot een lift gaf en sprong dan behendig op het platform.

De kapitein en de tweede verlieten de brug en Drik bleef achter met de eerste stuurman die de wacht had van vier tot acht, de zogenaamde eerste wacht. Als leerling zou hij voorlopig deze wacht meelopen. De eerste stuurman was een tengere figuur met een enigszins rood aangelopen gezicht en hoog opgeschoren haren, in een ouderwets kuifje geplakt, met een lijnrechte scheiding, een luizenpaadje zou zijn moeder zeggen. Hij had een rond blikje Players te voorschijn gehaald, dat hij in de donkerbruine houten lekgoot klemde, onder de ramen. Precies op het hele uur, als de klok zijn glazen sloeg, haalde hij  er een sigaret uit die hij omzichtig aanstak met een Zippo. Later tijdens de reis bood hij Drik soms een sigaret aan. ’Sigaretje leraar?’ ‘Nou graag, dankuwel stuurman’.

Drik leerde hieruit al snel twee dingen: ten eerste dat de leerling vaak leraar werd genoemd, enigszins honend, of schertsend, maar hoe dan ook om te laten merken dat de stuurmansleerling niet serieus werd genomen. Ten tweede leerde hij dat hij volledig afhankelijk was van het humeur en de luimen van zijn meerdere. Als de klok zijn glazen sloeg, twee, vier, zes, acht… kon je een sigaret aangeboden krijgen, of niet. Je was in de gunst, of niet. En bij deze stuurman werd het al spoedig volledig niet, omdat Drik zo onverstandig was om tijdens een van de eerste nachten, in het Kanaal, in de vertrouwelijkheid van het duister en de oplichtende puntjes van hun sigaretten, de stuurman zijn geheime problemen voor te leggen. Hij tobde over zijn verbroken relatie met Bethula en zijn zorgelijke verlangens naar de moeder van zijn eerste liefde, die nooit zijn schoonmoeder zou worden. Hij moest het aan iemand kwijt en wist nog niet dat je ook je meerderen, nee zeker niet je meerderen, in vertrouwen moest nemen. De stuurman, die uit Enkhuizen kwam en lid was van de Hersteld Evangelische Apostolische Gemeente welke door een oom van hem was opgericht, een zekere Hendrik Smit ( de naam bleef Drik achtervolgen!), vond dat je een huwelijksbelofte niet mocht breken. Hoezeer Drik ook probeerde uit te leggen dat er van een belofte nooit sprake was geweest, de verwijzing naar een toekomstige schoonmoeder naar wie hij zo kennelijk verlangde, was voldoende om hem in de ban te doen. Drik kreeg de verdere reis geen sigaretjes meer, maar dat was niet het ergste. Zijn baas, de eerste stuurman, vond dat Drik een les in nederigheid moest leren en bedacht hiertoe passende werkzaamheden.

Omdat de stuurmansleerling de goedkoopste werkkracht is aan boord, met een maandsalaris van honderdvijfendertig gulden, èn omdat de stuurmansleerling moet leren wat het matrozenwerk inhoudt opdat hij later goed leiding kan geven, werd Drik meteen de volgende dag naar de kabelgast gestuurd die met zijn kabelgat – de opslagruimte voor kabels en touwwerk –  in de voorpiek van de Rijnland huisde. Hij moest helpen met staaldraad splitsen, een karweitje dat spierballen vergt.

In de bedompte voorpiek die naar olie en teer rook, werd de stampende beweging van de oude Rijnland, die moeizaam over de golven van het kanaal en de golf van Biskaye klom, uitvergroot tot een kermisattractie van ongekende heftigheid. Als een snellift ging de ijzeren vloer omhoog, om daarna op de top even stil te vallen en ineens dermate onverwacht omlaag te gieren dat Drik zijn voeten zowat los van de vloer voelde komen. De kabelast, een grauwbonkige man van onbestemde oudere leeftijd, rookte onbekommerd zijn zware van Nelle en snauwde af en toe zijn aanwijzingen. ‘ Ja trekken. Vasthouwen die streng. Ja hou die tier nou effe open verdomme’. Drik had schiemanswerk op de Kweekschool een leuk vak gevonden. Maar dit was de hel, zeker met die stank van de zware shag er bij. Ineens toen de vloer weer eens wegviel onder zijn voeten, klom zijn maag omhoog tot achter in zijn keel en met kracht spoot zijn ontbijt over de oogsplits die bijna klaar was. ‘Godverdegodver!’ riep de kabelgast die als een matador opzij sprong, net op tijd want de volgende golf spoelde al zowat over zijn klompschoenen. ‘ Ben je nou helemaal van God los, stomme leraar! Ga een emmer halen en een dweil om die rotzooi op te ruimen’.

Doodziek en groen van ellende, heftig kokhalzend en onderweg nog drie keer overgevend, scharrelde Drik naar achteren, zich vastklemmend van klamp naar klamp aan de luiken midscheeps, waaronder hij ondanks de frisse storm die om hem heen waaide toch duidelijk de stank van stokvis rook. In Hamburg had hij al, met enige weerzin, gezien dat Zuid Amerikanen kennelijk dol zijn op die stinkende platgeslagen stukken vis. Twéé ruimen waren maar liefst gevuld met stokvis. Eindelijk bereikte hij de hoge smalle opbouw midscheeps, met bovenin de brug waar hij straks om vier uur werd verwacht. De stalen deur was dicht, met de knevels er op vanwege de overkomende zeeën. Het kostte hem bijna zijn laatste krachten om de deur open te krijgen en toen hij over de drempel stapte verloor hij zijn evenwicht en viel languit in de gang, met een flinke klots zeewater achter zich aan. Op dit moment kwam de eerste stuurman uit zijn hut en stapte bijna bovenop hem. ‘Wel heb je ooit’ zei de eerste. ‘Daar ligt de leraar! Hebben wij je niet verteld dat je de waterdichte deuren op zee altijd, ik zeg altijd!, dicht houdt?’ Drik kreunde en probeerde overeind te komen. De eerste stapte over hem heen, trok nijdig de waterdichte deur dicht en draaide aan de binnenkant de knevels weer vast. Daarna stapte hij terug en verdween in zijn hut. Geen woord, geen gebaar van medeleven.

‘Ik ben ziek..’ mompelde Drik. Het lukte hem om half kruipend het gangetje uit te komen en de waterdichte deur aan de achterzijde open te maken en aan de buitenkant weer te knevelen. Met zijn laatste krachten wankelde hij onder de reddingsloepen door en bereikte de achterzijde van het dekhuis, waar de deur – tegen de regels – godzijdank open stond omdat hier geen zeewater over dek spoelde. De kabelgast had tevreden benadrukt dat het lekker rustig weertje was. Zonder zich uit te kleden, met een zurige stank in zijn neusgaten, kroop Drik in zijn kooi.  ‘Ik ben ziek..’herhaalde hij als een mantra. ‘Ik ben ziek…’

Het was bijna vier uur toen er hard op zijn deur werd gebonkt en de bediende Jan zijn hoofd vrolijk om de hoek stak. ‘ Hé leraar, je moet op wacht! De eerste laat vragen waar je blijft.’ Drik ontwaakte uit een diepe slaap, waarin hij heerlijk speelde, als klein kind op de schommel in de speeltuin in de Waverstraat om de hoek. ‘ Kom op jongen’ zei de bediende, niet onaardig, ‘ je moet er even doorheen. Zeeziekte gaat wel over. Hier, ik heb een droog broodje voor je meegebracht, dat helpt.’

Kauwend op het broodje, nog steeds goed misselijk, klom Drik tien minuten later omgekleed in zijn uniform de steile trap op naar de brug. Het smalle bouwwerk dat overeind gehouden werd door zware stalen verstagingen, zwiepte behoorlijk heen en weer en Drik moest een paar keer een slok opwellend maagzuur wegslikken. Op de brug stond de eerste en rookte een Player.

‘ Zo leraar, wie had gezegd dat je in bed moest gaan liggen?’ ‘Sorry meneer, ik kon echt niet verder…ik was ziek. Ik bèn ziek…’ ‘Zeeziekte is geen ziekte’ stelde de eerste vast. ‘Ga maar buiten staan, flink adem halen, dan gaat het wel over.’

Op de vleugel van de brug, waar een koude wind recht in zijn gezicht blies, kwam Drik inderdaad een beetje bij, hoewel hij tijdens de wacht nog drie

keer snel over het potdeksel moest hangen om het broodje van de bediende aan de vissen te voeren. De derde keer kwam er geen broodje meer. Toen deed het alleen maar pijn.

Naarmate de reis vorderde en ze in het hoge druk gebied van de Azoren kwamen werd het weer beter en de zee vlakker. Drik voelde zich nog vaak katterig en hangerig, maar er viel mee te leven. Inmiddels had de kabelgast, die overdag zijn baas was,  ander werk voor hem bedacht. Hij moest het dek bikken, met een grote bolhamer de plakken roest van het ijzer hakken, zodat dit later in de menie kon worden gezet. Op zo’n ouwe schuit als de Rijnland viel er heel wat te bikken. Zelfs matrozen onder de gage, jaren jonger dan hij, keken hem meewarig aan als hij op zijn knieën door de roest kroop. Als hij ’s ochtends van wacht kwam, kreeg hij een half uur om te ontbijten en zich om te kleden en om half negen meldde hij zich bij de kabelgast. Om tien uur deed hij pikheet met de matrozen in de pantry op het achterschip, maar om twaalf uur moest hij netjes aangekleed in uniform op de brug staan om samen met de tweede en de eerste stuurman het zonnetje te schieten. Hij was altijd het snelst klaar met uitrekenen via de logaritmetafels, maar in zijn middagbreedte was niemand geïnteresseerd, de berekening van de eerste stuurman was altijd doorslaggevend. Dan om halfeen eten in de officiersmess en om één uur weer aan dek bij de kabelgast, tot bij vieren en dan als de donder wassen en omkleden voor de eerste wacht met de eerste stuurman. Na de wacht eten, nog even wat lezen en gauw slapen want om vier uur moest hij weer op de brug staan. Elke dag hetzelfde.

Eenmaal voorbij de Canarische eilanden, waar ze bunkerden in Las Palmas en waar je inderdaad kanaries kon kopen, waren het lange saaie dagen op zee. Als hij ’s ochtends om vier uur op de brug kwam, was de eerste er meestal niet. De tweede stuurman, die naar bed wilde, gaf dan de wacht aan hem door. Koers, snelheid, weerbericht, goed zicht, kalme zee. Geen bijzonderheden te melden in het kladjournaal. (Drik kreeg later de taak om alles over te schrijven in het netjournaal. Afhankelijk van wat er tijdens de reis voorviel, kon er dan door de kaptein en eerste stuurman nog iets worden ‘aangepast’ voordat het op kantoor werd ingeleverd.)

 ‘Goeie wacht leraar!’ ‘Ja, dank je, welterusten.’ De tweede was een kalende dertiger met holle ogen alsof hij voortdurend slaap te kort kwam. Behalve de overdracht van de wacht, had hij nooit een woord gewisseld met Drik. De eerste stuurman kwam meestal een half uurtje later de brug op, mompelde slaperig goeiemorgen en kondigde aan dat hij een bakkie ging doen. ‘Roep me maar als er iets bijzonders is leraar’ zei hij dan. En Drik zag hem meestal niet eerder terug dan tegen daglicht.

Het waren prettige uren, alleen op de brug met de roerganger. De Rijnland had nog geen automatische piloot, dus er stond altijd een oudere ervaren matroos aan het roer en die droeg het stuurwiel graag over aan de leerling om buiten een sjekkie te roken. Het sturen viel Drik in het begin niet mee. Zo’n zwaar schip reageert traag op de roeruitslag, zodat je de neiging krijgt om teveel roer te geven waarna de schuit flink doorzet en je weer tegenroer moet geven om op koers te komen. Sturen is een kunst, merkte Drik. Maar hij had aanleg en genoot ervan. Een stuurman moet kunnen sturen, nietwaar? Later werd hij zelfs zo goed, dat hij ook mocht sturen als de loods aan boord was. Dat spaarde weer een ervaren matroos.

In die vroege ochtenden op wacht, onder de meest ongelofelijke sterrenhemel  die hij ooit had gezien, voelde Drik wat klein betekent. Nietig. In de onmetelijke ruimte van het heelal zag hij regelmatig vallende sterren en dan mocht hij een wens doen. Dat hij gelukkig zou worden. Maar wat stelt de wens van een mens voor? Honderden, nee duizenden jaren voor Christus hadden de mensen al goden bedacht, want iemand moest tenslotte hun wensen inwilligen. Daar boven op de brug van de Rijnland, in de verblekende nacht, was het bijna onmogelijk om te ontkomen aan esoterische en mystieke gedachten. Als Drik naar Sirius keek, een ster tweeënhalf keer zo groot als de zon en bijna 25 keer zo helder, dan wist hij dat de aarde niet de enige bewoonde wereld kon zijn. Starend in de oneindigheid van het universum met miljoenen zonnestelsels stelde hij zich voor dat er op datzelfde moment ergens lichtjaren ver weg een tweede Drik op de brug stond van een oude schuit. Het voelde alsof hij zich opende voor een hoger bewustzijn waarin hij zowel psyche was als ziel. Geen wonder dat hij dan aan liefde dacht. Ach wat een pijn leed Artemis toen zij haar geliefde Orion doodde met een pijl. Zij had hem als sterrenbeeld aan de hemel gezet zodat zij hem nimmer kon vergeten, jagend op het geluk in het zevengesternte. Tijdens heldere nachten spande Drik zijn ogen in om de zeven sterretjes te zien, hoewel hij wist uit de sterrenkundelessen dat het er honderden moesten zijn. Honderden sterren, honderden zonnen waar de mens niets van weet. Hoeveel planeten zijn er nog in het heelal? Wie wonen daar? Dan kwam de zon op als een reusachtige vuurbal en prevelde hij spontaan het gedicht dat in een van zijn eerste wachtnachten zomaar in zijn geest ontstaan was.

In roodvuurgloeiend zonnelicht zag hij plotseling haar gezicht – en haar ogen schenen te wenken, zodat hij beneveld in zijn denken…

Ja, tijdens die eenzame uren op de brug van de Rijnland, midden op de eindeloze wereldzee, dacht hij aan haar, zoals Artemis eeuwig aan Orion dacht.

In Buenos Aires, hun eerste aanloophaven, was er post voor hem. Drie brieven, een van zijn moeder die klaagde dat het werken haar zwaar viel en dat de huurders die zij in huis had zich zo hooghartig gedroegen, en twee brieven van Bethula en Psyche. Drik aarzelde lang voordat hij aan die twee brieven begon, ook omdat hij niet wist welke van de twee hij het eerst moest lezen. Wat was verstandig? Zijn hart riep om de tekst van Psyche, maar het was waarschijnlijk handiger om eerst te lezen hoe Bethula met zijn afwezigheid wist om te gaan. Bethula. Oh, hij had geprobeerd om in de zonnegloed haar gezicht te zien, turend over de oceaan die wijds en open voor hem lag, even wijds en open als haar zeeblauwe ogen op die ongelukkige dag in Augustus. Hij had het geprobeerd!

Eerst de brief van Bethula lezen.

 

Lieve Drik,

Hoe gaat het met jou? Met mij wel goed. Ik werk hard, volgend jaar eindexamen. Papa was laatst weer vervelend op mijn feestje. O ja, dat wist je niet, ik heb een feestje gegeven voor mijn achttiende verjaardag. Hendrik, gek hè dat hij ook zo heet! Die was er ook. Hij is best aardig hoor. We hebben gedanst en veel gelachen. Natuurlijk mis ik jou nog steeds. Mis je mij ook een beetje? Ach, misschien is het maar beter zo. Ik weet eigenlijk verder niet  wat ik je moet schrijven. Is het leuk om te varen? Was je niet zeeziek? Goh ik zou denk ik zeeziek worden op zo’n boot. Hoe lang is het varen naar Zuid Amerika? Daar is het nu warm hè? Heb je Neptunus nog gezien onderweg haha. Ik heb gehoord dat Buenos Aires een mooie stad is, ik hoop dat je deze brief daar ontvangt. Madelon, je weet wel, mijn vriendin uit de van Baerlestraat, die is samen met mij op dansles gegaan bij James Meyer, hier vlakbij. Heel spannend hoor, misschien ontmoet ik daar nog wel een leuke jongen, nog leuker dan jij! Op school repeteren we voor het toneelstuk dat bij ons afscheid wordt gespeeld. Het is slecht weer, het regent enorm vandaag. Onze hond is trouwens ziek, we weten niet wat hij mankeert. Nou dat was het wel, ik zal je weer een brief sturen als je in Bahia aankomt, ik heb de adressen van de scheepvaartmaatschappij gekregen. Mama had ze opgevraagd. Dag mijn lieve vriendje, veel zoenen van jouw Bethula die nog vaak aan je moet denken xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

 

Drik stak een Lucky Strike op. Zijn Bondstreet sigaretten waren al lang op en bij de hofmeester kostten de Amerikaanse sigaretten zowat niks, belastingvrij, net als de drank aan boord. Met trillende vingers streek hij de brief van Psyche glad op zijn tafeltje.

 

Lieve jongen,

Ik denk elke dag aan jou en wens dat je gelukkig bent. Het is eenzaam zonder jou, zonder onze gesprekjes. Met wie moet ik nu koffie drinken? Met Edeling soms? Daar kom ik zo op terug. Eerst wil ik je zeggen dat je hier bij mij, bij ons altijd welkom zult blijven en dat ik helemaal begrijp waarom je niet met Bethula verder wilde, ik denk dat zij ook niet bij je past, jij wilt een vrouw met meer dynamiek, een vrouw met de kracht om je overeind te houden, want lieve jongen, ondanks je avontuurlijke zin in het leven ben je soms bang voor het onbekende van je emoties. Ik weet dat je te weinig liefde hebt gekend en gekregen. Maar lieve jongen, weet dat ik er altijd voor je ben, hier aan mijn tafel, met de koffie klaar. Bethula heeft een man nodig die grijs is en rechtlijnig, jammer dat ik dit van mijn eigen dochter moet zeggen. Bethula doet zich flink voor, maar zij is erg onzeker over zichzelf en naïef in haar beschouwing van de wereld om haar heen. Als ik heel eerlijk ben tegen jou – en dat valt mij niet moeilijk – moet ik zeggen dat een morose type als die boekhouder Edeling beter bij haar past. Hij is een nette man, spreekt altijd met twee woorden en is een beetje bang van mij. Ares bemoeit zich nergens mee, maar heeft wel tegen mij gezegd dat hij Edeling een saaie zak vindt. Nou ja, wat Ares vindt kan mij geen duvel schelen, dat weet je. Hij zit lekker boven op zijn kamer met zijn kranten en het is dat hij geld binnen brengt, anders zou ik hem kunnen missen als kiespijn. Het is een klein secreet om je de waarheid te zeggen, maar dat wist jij al, we hebben alles besproken nietwaar? Eigenlijk hebben wij geen geheimen voor elkaar. Dat is liefde, denk ik. Hoewel een oude vrouw als ik natuurlijk geen erotische liefde voor een jongen mag voelen – en dat voor jou wel doe. Het spijt me, vind je mij slecht? Ik beloof je dat ik als een moeder voor je zal blijven, een schoonmoeder…ach wat ben ik egoïstisch. Lieve jongen ik denk aan je en hoop dat het heel erg goed met je gaat. Dat je gelukkig zult zijn! Kom heelhuids terug dan drinken we weer koffie. Dag lieverd.

Psyche.

P.S. Ik denk wel dat Bethula zich gaat verloven met Edeling. Hij dringt er erg op aan en haar kennende zal ze voor die zekerheid kiezen.

 

Drik stak een verse Lucky Strike op en veegde met zijn knuisten in zijn ogen. Er zaten natte vlekjes op de brief van Psyche. Verdomme, verdomme… hij vloekte grondig binnensmonds. Het deed pijn. Die brieven deden pijn, ergens, diep in zijn donder. Waarom? Hoe? Hij moest blij zijn dat hij Bethula kwijt was aan die Edeling. Hij moest blij zijn dat Psyche hem nog steeds wilde ontvangen, dat hij iemand had die hem begreep. Verdomme, verdomme. Zijn Psyche, zijn Psyche!

Zijn Psyche was zoveel ouder dan hijzelf…zoveel wijzer. En zo ver weg.

Christian

Portugal december 2012

 

De oude Rijnland op de rede van Sao Vicente, Kaap Verdische eilanden.