Een mooie dag in Nederland

Het dier dat mens heet
Staat gelaten stil
Kilometers stilstand
Mooi gepoetst metaal
Duurbetaalde blikken dozen
Met de filemeldingen op één
Ik zit en staar gedachteloos
Naar groene weiden
Waar stomme schapen slapen
En koeien met hun poten
In verkoelend water staan
Mijn kont kleeft aan
Het luxe leer terwijl het
Asfalt trilt en de airco
Nauwelijks nog ademt.
70-461

Christian Oerlemans

Lautje

Valentijn zat afwezig naar zijn beeldscherm te staren. Er waren geen nieuwe berichten in zijn inbox, behalve de bekende spam die elke dag meer werd, ondanks de spamfilters die hij fanatiek probeerde actief te maken maar die regelmatig het hele sy

teststarter

steem in de war schopten. Dan kreeg hij weer het gevreesde blauwe scherm. Hierover zat hij, enigszins warrig, een beetje na te denken toen de telefoon op zijn werktafel begon te jengelen. Hij schrok er van, alsof hij een boze boodschap voorvoelde, hoewel de tijd al lang voorbij was dat hij in zijn dagelijks leven ontwrichtende telefoontjes kreeg. Hij keek op zijn horloge, het was even over elf, beneden hoorde hij Ingrid in de keuken bezig, gerammel van pannen. De gewone ochtendgeluiden. Naast zich hoorde hij tegen het raam de regen tikken. Het scheen tegenwoordig altijd te regenen.

” Jah..met Van Wierden…”

” Hallooh…” klonk een jonge vrouwenstem. ” Je spreekt met Laura?”

De opgewekte stem eindigde met een boogje omhoog, naar een afwachtend vraagteken.

Valentijn keek in zijn beeldscherm alsof daar het antwoord lag. Laura?

” Je weet het niet meer hè?”

Haar stem klonk vrolijk, een beetje lacherig.

Het lag niet in zijn aard om toe te geven dat hij iets niet wist. Zijn lange en vaak heftige twistgesprekken met Ingrid gingen altijd over dit onderwerp. Alsof hij iets niet wist! Hij had een geheugen als een ijzeren pot, zoals men zei.

” Laura!” klonk het nu, wat opdringeriger uit de hoorn. ” Ik heb bij je gewerkt.”

Ah…daar was een aanknopingspunt. Laura had bij hem gewerkt. Valentijn groef haastig in zijn geheugen maar kwam de naam nergens tegen. Verdorie, wanneer zou dat geweest zijn? Op het laatst werkten er bij hem op de zaak meer dan honderd mensen, daar zou best een Laura bij gezeten kunnen hebben.

” De order administratie…Weetjewel, databeheer?”

Hij kreeg het gevoel in een quiz verzeild te zijn geraakt, waarbij telkens een puntje van het antwoord werd onthuld. De order administratie dus, databeheer. Sja dat was een doorgangshuis geweest…

” Ze noemden me Lautje!” riep ze nu. Het klonk alsof ze beledigd was dat hij niet meteen enthousiast de telefoon omarmd had.

“Ja”, zei hij. “Láutje…ik weet het weer.”

Maar hij wist het verdikke niet en werd er zenuwachtig van. Het was toch geen naam die veel voorkwam. Tegelijk realiseerde hij zich dat hij zelfs tijdens zijn werkzame tijd in het bedrijf nauwelijks de namen van de mensen kon onthouden. Namen zeiden hem niets, zolang er geen confronterende ontmoeting had plaatsgevonden, een persoonlijk gesprek waarbij de naam een gezicht kreeg dat zich met plooien en rimpels en lippen en tanden en goed gekapte of slordig vallende haren of helemaal geen haren in zijn geheugen vast zette. Hoofden, gezichten, ja zelfs neuzen of oren kon hij onthouden. Namen niet. Hoe zag Lautje eruit, dat was de vraag.

” Humum…” mompelde hij, “dat is lang geleden… uh Laura.”

” Ja hè!” bevestigde zij gretig. ” Ik vond je toevallig in de gouden gids.”

” Ah!” Alsof dit alles verklaarde.

” Je bent nu consultant zag ik, nog steeds zo actief hè, net als vroeger.”

” Ja,ja.” Hij zakte zelfvoldaan achterover. Haar positieve kwalificatie deed hem goed, lang niet zoiets gehoord, zeker niet van Ingrid.

” En ik ben op zoek naar een baan”, vervolgde ze, ” en toen dacht ik Valentijn van Wierden kan vast iets voor mij doen. Nou?”

Valentijn keek weer naar zijn beeldscherm waarop net een spam mailing was binnengekomen over een erectiebevorderend middel genaamd Cialis. Het deed hem goed dat ze zijn naam zo voluit uitsprak, met bewondering en respect.

” Natuurlijk, natuurlijk…” mompelde hij.

” Mag ik een afspraak met je maken?”

Haar stem boog omlaag en klonk ingehouden hees ineens, vleiend, verleidend als de stemmen van die sexy nulnegenhonderd meiden die “s avonds laat , als Ingrid al lag te snurken, op de televisie hun lichaam aanboden.

” Een afspraak?” Hij kon de verwarring in zijn stem niet verbloemen, evenmin als het verlangen. Zij merkte het en ging er direct op in.

” Ja, dan kunnen we gezellig bijpraten over vroeger…”

Valentijn voelde een lichte rilling tussen zijn schouderbladen. Bijpraten over vroeger, het klonk alsof zij samen een geheim deelden. Wie was Laura? Nooit had hij iets met een personeelslid gehad, nou ja, niet verder dan een knuffel of een hand op een prettig voelend plekje, tijdens hun jaarlijkse bedrijfsfeest, dan werd iedereen met een paar glazen op al gauw wat intiemer in de omgang. Nee, normaal gesproken was het; afblijven! Standing instruction: nooit iets beginnen met je personeel. Daar had hij zich aan gehouden, hoewel sommige leuke meiden zeer openlijk lieten blijken wel in te zijn voor een avontuurtje met de baas. Levensgevaarlijk. Het was een belangrijk onderdeel van zijn strijdend beleid geweest om niet aan dit soort verleidingen toe te geven. De baas hoorde boven alle emoties te staan, als een goede priester die zijn kudde lief heeft maar zijn handen thuis houdt. Het Goede Voorbeeld. Hoewel Valentijn niet godsdienstig was opgevoed, hechtte hij sterk aan dit soort waarden, aan fatsoensnormen die het leven duidelijk en begrijpelijk maken. Not done, was een van zijn geliefde standaarduitdrukkingen. Nee, néé, dat is not done. Helaas dachten anderen er vaak anders over en dat had hem uiteindelijk de kop gekost.

” Waar zullen we afspreken?” fleemde Laura in zijn oor.

” Uh…sja, zeg jij het maar…” Hij had geen idee. Waar ging je heen met een vroeger personeelslid, een meisje met een heldere stem, nou ja, vrouw inmiddels natuurlijk want hij was al weer meer dan tien jaar weg. Lunchen, ergens. In de stad? Of misschien buiten, een leuk restaurantje, Ouderkerk zou kunnen hoewel daar veel mensen uit zijn vak kwamen. Valentijn zuchtte en zag weer een spammetje binnenkomen. Dingding zei z”n computer. Verdomme, hij moest die spamblockers maar weer eens opnieuw installeren.

” Nou, jij weet meer gelegenheden dan ik, wed ik!” Ze lachte uitdagend.

Hij moest zich laten gelden, man van de wereld. Bijna tien jaar was hij al niet meer in gelegenheden geweest, als je tenminste de Gouden Haan niet meetelde. Eetcafé, vijfhonderd meter bij hun huis vandaan. Elke donderdag, want Ingrid wilde één dag in de week niet koken. Ja, ‘s zondags gingen ze af en toe naar de chinees in het dorp, hij haatte dat want dan mistte hij alle sport op de televisie. Ingrid besliste dit echter, met een zeker leedvermaak dacht hij wel eens. Dan besloot ze ineens om een uur of zes dat ze naar de chinees gingen, verdomme. Waarom, waarom? Waarom kon het dan niet gewoon een boterhammetje zijn met een gebakken eitje of zoiets. Als ze geen zin had om in de keuken te staan… Nee, vanavond heb ik even geen zin om in de keuken te staan. Toevallig werd er dan Ajax – Feyenoord gespeeld, dat wist ze, pest wijf. Nou, dan zie je voor een keer maar eens geen groen veldje. Dat zei ze dan, pest wijf.

Maar nou had hij ineens Laura aan de telefoon. Laura?

Hij grinnikte in zichzelf. Nee, met een leuke meid als Laura ging je natuurlijk niet naar de chinees.

” Es kijken” zei hij. ” Er is een bekende tent hier vlakbij, aan het water, mooi uitzicht en verrekte goeie keuken. Als we daar eens gingen lunchen?”

” Lunchen?” Een aarzeling aan de andere kant.

” Ik heb werk overdag. Kan het niet “s avonds? Ik dacht, ergens een borrel ofzo…”

Een borrel ofzo!

Valentijn ging rechtop zitten. Verdikke zeg, hoe lang was hij al niet in een kroeg geweest. Wáár, waar was het leuk?

Alsof ze zijn tamelijke paniekerige gedachtegang door de telefoonlijn glashelder binnen kreeg, kwam ze kordaat met de oplossing.

” Wat vind je van Tante Dree? Dat is niet ver bij jou vandaan, in het Gooi. Een relaxte tent, ik ben er wel eens geweest. Jij ongetwijfeld ook, je kent het vast wel.”

” Joahh…” beaamde Valentijn die nog nooit van Tante Dree had gehoord.

” Goed dan, wanneer? Donderdag, kun je dan?”

” Ummm…” zei Valentijn om tijd te rekken. Bovendien wilde hij niet de indruk wekken dat hij eigenlijk elke avond wel op stap wilde, weg uit dat huis met de sfeer van Ingrid. Ha, donderdag, dat was de niet-kookdag van Ingrid, kwam dat even goed uit!

” Sja, dat zal wel lukken. Hoe laat?”

” Ik kan er laten we zeggen om een uur of zes wel zijn, misschien iets later. Okee?”

” Okee” zei Valentijn kordaat.

” Nou leuk! Tot donderdag dan. Dag Valentijn!”

” Ja tot donderdag, leuk dat je belde, dag…uh Lau.”

Maar ze had al opgehangen.

Twee dagen lang pijnigde Valentijn van Wierden zijn hersens om te bedenken wie Lautje was. In gedachten keerde hij terug op de zaak, hij zakte “s middags achter zijn computer weg in schimmige beelden van mooie meisjes die naar hem lachten, hij droomde “s nachts weer die verschrikkelijke werkdromen waarin niets klopte en alles verkeerd liep, hij liep door de gangen die eindeloos leken, speurde op de order administratie waarvan hij bij god niet meer wist hoe die er uitzag, maar die in zijn dromen beangstigende proporties aannam en waar tientallen kleine meisjes achter computers zaten. Kleine meisjes met heldere stemmetjes die allemaal “Dag Valentijn” tegen hem riepen, terwijl hij ontzettend nodig moest piesen en ineens zomaar in zijn blote kont over de media afdeling liep, mijn god en die meisjes allemaal giechelen. Valentijn, dag Valentijn. Not done! Niet bij zijn voornaam noemen. Waar was de wc?!

Dan schrok hij overeind en moest inderdaad piesen als een rund.

Uren lag hij wakker, afwisselend bang en opgewonden. Hoe zou zij eruit zien? Hij probeerde zich te herinneren wanneer hij voor het laatst een afspraakje had gehad. Hoe lang geleden? Hij kon het zich niet voor de geest halen, zelfs de eerste afspraakjes met Ingrid kon hij niet terugvinden in zijn geheugen, terwijl dat toch zo uitstekend was, als een ijzeren pot. Was “t met Ingrid spannend geweest? Valentijn pakte er de foto albums bij en keek naar zichzelf, een wat onhandige slungelachtige keurig geklede en gekapte jonge man, net afgestudeerd econoom, geen Don Juan. Ingrid was nogal toevallig op zijn pad gekomen, hij was letterlijk op haar gevallen toen hij in zijn laatste studiejaar een keer echt dronken was geworden, tijdens het lustrum. Echt dronken dus, net als die blaaskaken die corpslid waren en samen in hun o zo belangrijke huizen woonde, waarover ze o zo belangrijke verhalen rondbazuinden. Altijd zuipen en feesten. Daar had hij geen tijd voor en trouwens ook geen geld. Hij zat op een flatje met een paar nerds, in de buitenwijk, lekker goedkoop en rustig. In vier jaar afgestudeerd, daar konden die brullende zuiplappen nog een puntje aan zuigen.

Ingrid studeerde medicijnen, tweedejaars. Een stevige blozende meid die zich geen pijn had gedaan toen hij bovenop haar viel. Hij glimlachte bij deze herinnering, hoewel hij er meer een mooi verhaal van had gemaakt dan een echte herinnering. Hoe voelde Ingrid toen? Geen idee. Toch was het de eerste keer dat hij bovenop een vrouw lag, haha, hmmm.

Valentijn bekeek Ingrid op de foto”s. Ze was met haar studie gestopt en in de verpleegstersopleiding gegaan. Dat lag haar beter. Ingrid in een gesteven wit schort, koddig kapje op haar dikke bruine haar, horloge aan het riempje hangend op haar borsten. Wat een borsten had ze. En nog trouwens, hoewel hij ze in geen jaren meer had gezien, laat staan gevoeld. Beetje boerse meid om te zien. Valentijn pakte zijn reserve leesbril en bestudeerde de foto met twee leesbrillen op z”n neus. Zij keek ferm in de lens, grote donkere ogen, strakke mond met nogal dunne lippen zag hij nu. Toch eens op letten als hij tegenover haar aan tafel zat, was hem nooit zo opgevallen eigenlijk.

Was hij verliefd geweest? Valentijn probeerde zich die beginperiode te herinneren, een onsamenhangende reeks beelden, vage herkenningen van opwinding, van verwachting. Hij wist dat hij verdomd zijn best had gedaan voor Ingrid, omdat hij het toen min of meer als de enige en ultieme kans in zijn leven beschouwde. De eerste meid waarmee hij iets had, misschien ook wel omdat hij toen dronken was en de lef had gehad om haar pardoes te zoenen, vol op haar lippen, die toen misschien niet dun waren geweest. Hij keek nog eens naar de foto”s. Ernstige gezichten. Toch hadden ze ook gelachen, in het begin. Ingrid… Ze was in zijn leven gekomen alsof ze er eigenlijk altijd was geweest, alsof het zo voorzien was, onverbiddelijk samengebracht door een hogere macht. Valentijn en Ingrid, en later vooral Ingrid en Valentijn. Hij klapte het fotoalbum hardhandig dicht.

Valentijn had alweer slecht geslapen. Weer die slopende dromen over de zaak, waarvan hij nu juist de laatste paar jaar verlost was geraakt. En daar tussendoor ineens haastig onderweg, naar iets belangrijks. Een klant die kwaad was of was het Lautje? Hij moest naar een boot die hij niet mocht missen, met een auto die een wiel verloor, twee wielen, toen reed hij op een autoped. In een korte broek. Dag Valentijntje! Zo haalde hij die veerboot nooit!

Onder de douche was zijn duffe hoofd langzaam een beetje open gegaan. Hij stond voor de spiegel in de badkamer en staarde naar het lange gezicht met het natte sluike haar dat half voor zijn ogen hing, net als vroeger. Hoewel het nu dofgrijs was. Hij grijnsde en keek naar zijn gebit. Grote gave tanden, gelukkig. Hij moest die haren uit zijn neus wegknippen, voor vanavond. Uit zijn oren ook trouwens, typisch ouwe mannen haargroei. Met een natte vinger plette hij zijn wenkbrauwen, dat zag er beter uit. Toen zette hij zijn leesbril op en begon zich aandachtig te scheren.

” Vanavond eet ik niet thuis”.

Hij had er lang over nagedacht hoe hij deze boodschap zou brengen en zei het alsnog onvoorbereid eigenlijk, het ontviel hem als het ware tijdens hun gezamenlijke ochtendkoffie, waaraan Ingrid grote waarde hechtte. Samen gezellig koffie drinken, om tien uur en om half elf nog een keer.

Zijn vrouw keek niet begrijpend op. Ze had net de koektrommel geopend en naar hem opgetild om het gebruikelijk koekje te presenteren. Zo zat ze, met die koektrommel vooruit gestoken. Valentijn wist niet beter te doen dan er een Mariaatje uit te pakken.

” Dank je schat” zei hij gewoontegetrouw.

Ingrid zette de trommel neer en fronste haar bekende frons. Hij wist dat ze hem ging toespreken alsof hij een dom kind was.

” Op donderdagen eten wij allebéi niet thuis Valentijn. Ben je dat vergeten?”

De knoop zette zich vast in zijn maagstreek. Dit werd strijd, hij had het kunnen weten.

” Ik bedoel, ik eet niet thuis, maar ik eet ook niet met jou vanavond, ik heb uhhh…een bespreking.”

” Bespreking?? Meneer heeft een bespreking? Met wie dan wel als ik vragen mag. En waarover gaat het?”

” Het is zakelijk. Ik denk een nieuwe klant, heeft me gevonden in de gele gids. Wil denk ik adviezen…”

” Een nieuwe klant? Een nieuwe klant? Sinds wanneer heb jij klanten, meneer de consultant, zit de hele dag naar die stomme computer te staren alsof het leven zich daar afspeelt. Hier! – ze wees om zich heen met theatraal armgebaar, hij kende dit – hiér speelt je leven zich af. Ons leven! Jaja, een nieuwe klant. Precies op donderdagavond. Je gaat maar gewoon overdag naar je nieuwe klant, tijdens normale werktijd. En dan, moet je zo iemand dan meteen “s avonds mee uit eten nemen? Pffff, meneer gaat weer aan het werk, welja.”

” Ik sta in het telefoonboek als consultant” verdedigde Valentijn zich zwakjes. ” Dus het is niet zo gek als iemand mij belt om advies…”

” Nou bel maar terug en zeg maar dat je op donderdagavond altijd met je vrouw uit eten gaat.”

” Uit eten?” Valentijn was oprecht verbaasd. Noemde ze dat uit eten, altijd schuin aan de overkant naar het eetcafé omdat zij verdikke geen zin had om te koken.

” Ik bel het niet af ” zei hij vastberaden.

” Jij gaat niet zonder mij de deur uit vanavond.”

Valentijn dacht aan Lautje, verlangde hevig naar een zacht en lief meisje.

” Dat zullen we wel zien” zei hij. En nu moet ik als de sodemieter mijn autosleutels van mijn nachtkastje pakken, dacht hij erbij.

” Dan kom je er niet meer in” zei Ingrid, met samengeknepen lippen.

Ja, ze had dunne lippen zag hij, bijna helemaal geen lippen, niks om te zoenen. Nee, dan Lautje…

Valentijn schoof zijn koffiekopje met een demonstratief gebaar van zich af, of hij zijn vroegere leven en zijn lafheid van zich af duwde. Hij stond op en liep met krachtige pas de kamer uit.

Donderdagavond.

Om net vijf uur was Valentijn, zonder iets te zeggen, de deur uitgeslopen. Omzichtig manoeuvreerde hij zijn auto achteruit de oprit uit en toen hij op keek blikte hij recht in het gezicht van Ingrid, die achter het raam van de erker stond, haar armen gekruist voor haar boezem. Hij grijnsde, maar ze vertrok geen spier en hij moest gauw over zijn schouder achterom kijken omdat hij niet weer het paaltje bij de oprit wilde rammen. Achteruit draaiend keek hij nog een keertje naar het huis. Zij stond er nog net zo. Valentijn wuifde, zoals hij heel vroeger had gewuifd als hij naar de zaak ging. Dan wuifde ze terug, met een koninklijk handje. Nu bleef ze onbeweeglijk staan als een wassen beeld van een strenge vrouw met dunne lippen en grote tieten. Valentijn gaf een dotje gas en zuchtte van opluchting, een lange fluitende ademtocht waarvan de voorruit een beetje besloeg. Gek genoeg voelde hij zijn hart bonken en moest hij de neiging onderdrukken om zo vlug mogelijk om te keren en terug naar huis te rijden, hoewel hij tegelijkertijd zin had om rechtstreeks naar Frankrijk of Spanje of een ander ver land te rijden. Nooit meer terug, mijn god als hij dàt zou kunnen…

Op de provinciale weg herwon hij een beetje zijn eigenwaarde. Rustig maar, rustig maar Valentijn, maande hij zichzelf terwijl hij zijn rug rechtte achter het stuur van zijn Range Rover. Die auto gaf hem altijd weer dat goeie gevoel terug, dat hij iemand was, succesvol, hoog boven de weg neerkijkend op het klootjesvolk in hun opeltjes.

Valentijn, je gaat een leuke meid ontmoeten vanavond, laat de boeren maar dorsen. Hij begon te neuriën en drukte op de knop om een CD te laden. Fleetwood Mac, gouwe ouwe. Op hetzelfde moment realiseerde hij zich zorgelijk dat hij geen muziek had van deze tijd, voor een jonge meid als Lautje. Ze gingen samen misschien een stukje rijden… Neuken op de achterbank? Hij begon hardop te grinniken. Nou, dat was honderd jaar geleden! Met Ingrid, één keer gedaan, nooit weer. Haha…op een parkeerplaats langs de snelweg, zij was op van de zenuwen geweest, als de dood dat iemand iets zou zien. Verdikke dat was spannend geweest zeg! Dat zou hij nog wel eens willen meemaken… wie weet? Lautje…

Valentijn merkte dat hij een knellende erectie kreeg en schoof ongemakkelijk op en neer achter het stuur. Hij knoopte zijn broek los en graaide erin om ruimte te maken. Verdikke zeg! Hij had er zin in!

Nou, het was dan ook – es even kijken – zeg maar twintig jaar geleden dat hij voor het laatst gevreeën had. Echt erin dus, bij Ingrid. Ze had er van begin af aan nooit veel zin in gehad, altijd had hij moeten bedelen, zeuren, smeken soms. Nou vooruit dan, als je “t maar vlug doet. Hij hoorde het haar nog zeggen. Als je het maar vlug doet, verdikke. En er waren nooit kinderen van gekomen. Dat lag aan hem had de dokter gezegd, zwak zaad of iets dergelijks, te weinig kracht om dat hele eind te zwemmen naar die eitjes toe. Achteraf was hij er blij mee, kinderen zijn hinderen. Hij had het om zich heen gezien, een hoop gesodemieter, marihuana roken, zitten blijven, niet studeren… zeker niet in vier jaar afstuderen, zoals hij had gedaan. En of zijn ouders nou zo blij met hèm waren geweest? Vader vroeg dood, moeder weduwe, sappelen achter haar naaimachine om de kost te verdienen en geld voor zijn studie… Arm mensje. Valentijn voelde tranen drukken achter zijn ogen en wreef er met een vuist in, omdat het zicht op de weg vertroebeld werd – evenals het zicht op zijn verleden, zijn heden en toekomst. Dat had hij altijd als hij aan zijn moeder dacht, die hem helaas vlak na zijn afstuderen ontvallen was. Gelukkig had zij dat afstudeersucces van hem nog meegemaakt!

Hij pakte een tissue, snoot luidruchtig zijn neus en veegde zijn ogen droog.

Verdikke! Met een bevende vinger drukte hij op het knopje om Fleetwood Mac harder te zetten en meteen begon hij mee te zingen, eerst zachtjes, maar toen lekker keihard. Zo dat luchtte op. Nu eens kijken waar Tante Dree zat.

Het bleek een grote uitspanning, een soort boerderij met een hoop bomen er omheen en een ruime parkeerplaats met grint bedekt. Knerpend stuurde Valentijn zijn wagen in een vrije plek en dwong zichzelf om even ontspannen te blijven zitten. Hij rekte zich uit, geeuwde, wiegde heen en weer op de beat van de muziek. Het was kwart voor zes. Hij was aan de vroege kant, maar misschien zij ook. Nog even blijven zitten, behaaglijk in zijn luxe doos met de wereld buitengesloten in de vallende schemering. Hij sloot zijn ogen en probeerde moed te verzamelen, zoals vroeger als hij voor de deur van een moeilijke klant parkeerde. Even voor jezelf repeteren; wat gaan we doen, hoe gaan we het zeggen. Vergeefs speurde hij weer rond in herinneringen aan een order administratie, waar allerlei meiden hadden gewerkt. Zeg maar Lautje. Geen idee! Stom eigenlijk dat ze geen herkenningsdingetje hadden afgesproken, een bloemetje, een hoedje, zoiets. Nou ja, zij zou hem wel herkennen. Hij moest maar een beetje op een opvallende plaats gaan zitten.

Valentijn schoof het café binnen en sloot zorgvuldig de brede deur achter zich. Het was stil. Aan de bar zaten drie mensen, twee mannen en een vrouw die er niet uitzag of ze Lautje was. Halverwege de met zand bestrooide vloer bleef hij aarzelend staan en liet zijn blik achteloos – zo achteloos als hij kon – rond gaan. Geen vrouw alleen. Zij was er kennelijk nog niet. Hij koos een plek op de hoek van de bar, vrijwel recht tegenover de ingang en bestelde een biertje bij de barman, die hem schattend opnam. Valentijn voelde dat hij werd gewogen, als nieuwe klant, en slokte routineus zijn bier hoewel hij normaal nooit bier dronk. Het smaakte prima, hij merkte dat hij dorst had. Dus meteen maar een tweede. De barman grijnsde en tapte met zorg. Hij was geaccepteerd.

Valentijn pakte net zijn vierde biertje toen er een helder stemmetje naast zijn oor klonk: ” Hallo Valentijn!”

Hij schrok zich zowat van zijn kruk. De barman had hem een sigaartje geoffreerd – hoe lang had hij al niet gerookt? – en daar had Valentijn al zijn aandacht op geconcentreerd. Hij pufte mooie wolkjes en voelde zich heel goed, heel ontspannen.

” Verdikke, sjee nog es an toe!”

” Laat ik je schrikken?”

Haar lachje tinkelde als een kerstbelletje. Ze zag er ook een beetje kerstmisachtig uit, vond Valentijn. Feestelijk, versierd, glanzend, stralend. Wat een grappig vrouwtje!

” Sorry hoor dat ik een beetje laat ben. Ik werk voor een uitzendbureau, tijdelijk in Hilversum en ik kwam moeilijk weg, je kent dat wel.”

Valentijn grijnsde van oor tot oor.

” Mag ik een wit wijntje?”

Ze zei het tegen de barman, maar Valentijn schoot overeind van zijn kruk en struikelde een beetje over zijn eigen voeten.

” Maar natuurlijk, een wit wijntje. Zal ik uw… jouw jas even aannemen?”

” Nee dit jasje houd ik liever aan, zo warm is het hier niet.”

Ze keek weer naar de barman, die zijn schouders ophaalde en het glas voor haar neer zette.

” Sja…” begon Valentijn, drentelend naast zijn kruk. ” Ga zitten.”

” Ja dank je. Gek hè om elkaar na zo”n tijd weer te zien?”

” Sja… heel gek.”

Hij bekeek haar van top tot teen en herkende haar niet. Nergens kende hij haar van.

” Vind je dat ik erg veranderd ben? Je kijkt zo… zo kritisch bijna.”

Ze giechelde en liet daarna weer haar tinkelende lachje horen.

” Noaww…” mompelde Valentijn. En probeerde zich fanatiek iets van haar te herinneren. Iets! Haar kleine wipneus, haar krullende donkere haren, haar leuke lachje…iets! Maar nee, niets.

” Jij bent niet veel veranderd” merkte ze op. ” Alleen grijzer geworden. Hoe lang is het nu geleden? Es kijken… Ik werkte bij jouwww…nouhhh dat is toch alweer meer dan tien jaar geleden hè?”

Valentijn knikte nadrukkelijk.

” Goh” zei Lautje en dronk in één teug haar glas leeg.

De barman maakte een wijzend gebaar, schonk meteen weer in en tapte voor Valentijn zijn vijfde biertje.

Lautje schoof haar kruk vlak naast die van Valentijn en klom erop. Met haar vlakke hand klopte ze op de houten zitting van zijn kruk, zoals je een hond op zijn plek gebiedt. Hij probeerde nonchalant te zitten, half op één bil, met een lang been op de vloer. Zij legde onmiddellijk haar hand op zijn andere been, vrij hoog, dicht bij zijn kruis waar die verduvelde erectie hinderlijk opspeelde.

” Nou, daar zitten we dan” zei ze. Ze pakte haar glas en hief het hoog op voor een toast. ” For old times sake.”

” Jah, jazeker” zei Valentijn, terwijl zij haar glas tegen het zijne ketste.

” Goeie ouwe tijden, haha.”

” Mooi horloge heb je” zei ze.

Hij keek, alsof hij het voor het eerst opmerkte. IWC, hij kon het bijna zonder leesbril lezen, omdat hij natuurlijk wist dat het er stond.

” IWC ” zei hij, werktuigelijk.

” Pffff ” zei zij. ” Kost een paar centen!”

Zij had duidelijk verstand van dure horloges.

” En die nieuwe Range Rover op de parking is zeker ook van jou?”

Valentijn knikte. Hij voelde haar hand warm op zijn dij, ze gaf bij elke vraag die ze stelde een kneepje. Mijn hemel!

Nadat hij was wezen piesen, een moeizame gang waarbij hij bijna over een tafeltje was gevallen, besloot Valentijn over te gaan op rode wijn.

” Wuh… wijn na bier… geeft plllezier!”

Hij had het erg naar zijn zin. Lautje praatte honderduit over dingen die hij absoluut niet kon volgen, maar die leuk waren want nu en dan lachte ze schaterend en viel hem dan om de hals.

Ze hing nu half op zijn schoot en met een onzekere aarzelende hand had hij haar dijbeen al onderzocht. Een heerlijk stevig been dat naar boven toe steeds warmer werd. Dan duwde ze heel zacht, heel lief zijn hand weer terug. Als hij zijn hoofd voorover liet zakken, over haar schouder, dan zag hij de helft van haar borsten in dat mooie zachte truitje. Owwww… ze lachte weer en hij lachte mee en legde zijn arm rond haar middeltje. Wat een middeltje!

Valentijn trok Lautje dicht tegen zich aan en zij liet hem begaan. Haar krullen kietelden tegen zijn wangen en zijn zoekende lippen voelden de gladde huid van haar hals. Zij rook goddelijk. ” Wein weib und…guh…gessjang…”

Hij stak een vinger omhoog in de lucht en keek olijk of hij naar de muziek luisterde. Freddy Mercury, Queen. Verdikke, hij wou wel dansen!

Valentijn dronk zijn glas leeg en zag vaag hoe de barman U kunt precies nagaanwelke handen zijn gespeeld met Blackjack, waar de bal belandde met Roulette of hoede rollen vielen op uw favoriete slotmachine. het meteen weer vulde.

” Moehoet.. moet nog rijden, bben de Bop! Hahaha!”

Wat een grap. Ik ben een beetje dronken dacht Valentijn, een klein beetje maar.

” Hé Valentijn, je mag niet meer rijden hoor!”

Oh, dat was Lautje, zijn lieve Lautje die over zijn schouder hing en hem aan zijn oor trok.

” Nuhh…nee, ik rijpprimahoor…”

” Ik breng je straks wel naar huis.”

Mijn god, nee! Ingrid. Hij kon zo niet naar huis, nee dat kon zo niet.

” Neuhh…nee! Ik mmoet koffffie…”

” Hier, het komt allemaal goed.”

Hij had ineens weer een glas wijn in zijn hand. Lekker. Lautje was een goeie meid.

” We gaan” zei ze. Hij hoorde het duidelijk. ” We gaan nu weg!”

Okee okee okee, we gaan nu weg. Hij wist dat de vloer onder de kruk moest zijn en als je de bar goed vasthield was er niets aan de hand.

Valentijn stortte languit in het zand op de vloer.

” Vèrdikke!!” riep hij. Ineens wat nuchterder, tastte hij met zijn hand om zich heen. Verdikke zeg, ik voel zand, ik lig in het zand.

Handen begonnen aan hem te sleuren en trokken hem overeind. Hij keek in het grijnzende smoel van de barman.

” Kom op Valentijn!” Dat was Lautje. ” Je kán het!”

Oh zeker, zeker kan ik het dacht hij. Ik kan neuken, ik kan zuipen, ik kan alles.

” Geef mij je portefeuille maar, dan rekenen we af.”

Okee okee okee. Hij peuterde aan zijn billfold die klem zat in zijn achterzak.

Toen kwamen haar handen, vlug en kriebelig, even langs zijn kruis fladderend en hup ze had zo maar zijn portefeuille te pakken en drukte die in zijn zoekende hand.

” Geef je bankpas maar, we kunnen pinnen hier…”

Oh… bankpas. Hij wurmde zijn creditcards uit hun vakje en ze vielen op de vloer.

” Potverdikke! Wat een gezjeik! Mijn ffingers willen niet wwwwat ik wil…”

” Geef maar hier.”

Zij had zijn creditcards al in haar hand. Handige leuke meid zeg. Die Lautje.

” Geef me even je pincode, dan zijn we klaar.”

” Haha… je kuuh..unt alles fffan me kurrijge, mmmaar…”

” Ja die ken ik, niét mijn pincode. Zeg het nou maar, want je bent dronken lieve Valentijn!”

” Ggullllden ssjjporen sjlag!”

” Hè??”

” Hij zegt; gulden sporen slag. Heb ik wel eens van gehoord. Geschiedenis.”

Valentijn knikte en grijnsde breed. Ja, die barman wist het. Veel zei die niet, maar als hij iets zei… Intelligente kerel.

” Geschiedenis Valentijn? Ik denk liever aan de toekomst!”

Ze klom tegen hem aan, hij moest zich stevig vasthouden aan de bar. Hij wilde gaan uitleggen hoe de Vlaamse boeren de Franse edelen hadden verslagen die hun gouden sporen waren kwijtgeraakt tijdens deze slag, maar het was te ingewikkeld.

” Dertienhhuh..honderd..tuwwee.”

” Goed zo!”

Verdikke zeg, zij zoende hem vol op de mond, voordat hij er erg in had. Dat was snel zeg!

Valentijn werd wakker in zijn Range Rover. Hij zat niet achter het stuur, gelukkig. Hij zat naast een vrouw die hem wakker schudde en het was niet Ingrid. Oh! Het was Laura, Lautje, sjee zeg hoe kwam die in zijn auto te zitten, verdikke nog an toe, waar was hij eigenlijk?

” We staan nu bij mij voor de deur” verklaarde zij met een helder stemmetje.

Mijn god dacht Valentijn, ik sta bij haar voor de deur.

” Kom maar met me mee, dan krijg je koffie en kun je een beetje bijkomen.”

” Jahhh… beetje bijkomen ja. Wat een nacht…”

” Het is pas half elf hoor…”

” Halleffelffff??”

Valentijn trachtte zich het verloop van de avond te herinneren en realiseerde zich – met een opvallende gevoel van helderheid, als een zonnestraal die door een dik wolkendek breekt – dat hij al om zes uur aan het bier was begonnen en dus wellicht drie uur achtermekaar had zitten zuipen. Dat had hij nog nooit gedaan.

Zij hielp hem uit de wagen en sloot de portieren met zijn afstandbediening. Als een hondje strompelde hij achter haar aan. Een trap op, een deur door, nog een deur, een kamertje, nog een deur.

” Ga hier maar zitten.”

Valentijn kneep zijn ogen samen om de omgeving waar te nemen. Er was geen omgeving. Het was voornamelijk donker, maar het leek een kamer te zijn, met een bed. Hij zat op het bed. Een klein onbenullig lullig pruttelig suffig lampje pinkte hem knipogend tegemoet vanuit een hoekje ergens. Valentijn liet zich achterover vallen en begon onmiddellijk te snurken.

” Hé! Hé Valentijn!”

Hij droomde dat hij over het strand rende en achter zich allemaal meiden. Hij was zijn zwembroek kwijt! Verdikke nog es an toe. En hij had een stijve die voor hem uitstak als een vlaggenstok!

” Hé Valentijn!”

Hij opende zijn ogen en keek in het breed lachende gezicht van een vrouw. Grote grijze ogen, donkere krullen, brede mond met mooie tanden. Wat een manier om wakker te worden.

Vlug voelde hij tussen zijn benen. Ja verdikke hij had inderdaad een vlaggenstok!

” Je moet naar huis” zei de mond met mooie tanden.

Hij voelde nu dat de vrouw bovenop hem zat, op zijn buik. Ze droeg een doorzichtig hemdje.

Ah! Het was Laura, Lautje, natuurlijk. Verdikke waarom was het hier zo duister.

” Ik kan je nauwelijks zien” zei hij en hij herkende zijn eigen stem niet. Rochelend en schurend.

” Lautje! Sjee was ik dronken zeg…sorry hoor.”

” Nouhhh… Je was nog heel bij de tijd hoor en die jongen hier ook.”

Tot zijn verbijstering greep ze hardhandig zijn pik vast, achter haar rug. Zomaar dwars door de dekens heen.

” Ohw…” Hij kon zich er niets van herinneren, hoe graag hij dat ook wilde.

” Maar nu moet je weg, terug naar moeder de vrouw, anders wordt die kwaad.”

Jaja. Ingrid. Die zou sowieso al kwaad zijn.

” Je hebt een lekker ding hier” – ze kneep nog iets harder – ” maar er is een tijd van klaarkomen en een tijd van weggaan…”

Ze giechelde, tikte hem speels op de neus en klom van hem af.

Laura hielp hem met aankleden in de donkere kamer. Kan er geen licht aan, had hij gevraagd. Nee, had ze gezegd. Dan zie je de rotzooi.

Het verbaasde hem dat hij half naakt in bed had gelegen, zonder dit te weten. Wel nog een T-shirt aan, maar geen onderbroek. Nou ja, een wilde avond dus…

Samen liepen ze hand in hand door al die deuren naar de trap. Ze hield hem goed vast. Hij probeerde nog haar tieten te voelen onderweg – tenslotte hadden ze gevreeën en hij wist niet eens meer hoe haar tieten voelden en die waren zo mooi, zo elegant, zo meisjesachtig pril en stevig – maar zij duwde zijn hand weg. Niet zacht en lief, zoals in de kroeg, maar gewoon met een stevige duw.

” Je hebt nu genoeg aan mijn tieten gezeten” zei ze. En hij wist van niks!

Zijn Range Rover stond pal voor de deur. Een stoepje, een portiek, een buurt waar hij van z”n leven nog niet was geweest en nooit had willen komen ook. Zij woonde niet op stand, zoveel was wel zeker.

” Hier, je sleutels!” Hij kreeg ze in zijn hand gedrukt.

” En hartstikke bedankt voor de leuke avond, al was je wel een beetje dronken.”

” Okee okee…volgende keer beter.” Hij had geen zin om excuses te maken. Maar hij hoopte dat er een volgende keer zou komen en dan zou hij niet zoveel drinken.

” Volgende keer” herhaalde zij. ” Je was best lekker in bed…”

Verdikke verdikke! Waarom wist hij zich er niks, maar dan ook helemaal absoluut niks van te herinneren?

Ingrid was al naar bed. Ze had de deur gewoon op het nachtslot gedaan, dus niet op de grendels, waarvoor hij bang was geweest want dan had hij de nacht in zijn auto moeten doorbrengen, in de garage die hij met z”n afstandbediening had kunnen openen. Dit had hij onderweg al bedacht, maar gelukkig, die stomme trut had gewoon de deur op het nachtslot gedaan.

Valentijn sloop naar boven en hoorde haar op de overloop al snurken. Nou, die maakte zich geen zorgen om zijn nachtelijke avonturen…

Hij besloot om zich uit te kleden in de logeerkamer. Dat deed hij zo vaak, als hij “s avonds nog een tijdje op het internet zat, geile plaatjes kijken, alles was tegenwoordig te zien. Op het internet zag hij tien keer meer dan hij ooit van zijn eigen Ingrid had gezien.

Toen hij zijn broek uit trok merkte hij dat de alcohol nog niet helemaal uit zijn systeem was. Het evenwichtsorgaan functioneerde matig. Hij viel nogal luidruchtig om, met één been in zijn broekspijp verward, gelukkig nog net op het logeerbed.

Ingrid snurkte vredig door. Hij sloop op zijn tenen naar de badkamer en poetste zijn tanden zonder de kraan te laten lopen. Zuinig met water, goed voor het milieu en goed voor de slaap van Ingrid, want deze kraan maakte nogal een raar geluid, alsof er een straaljager laag overkwam. Toch eens een loodgieter bij halen, zeker als hij vaker, zoals nu, laat thuis kwam. Dat heb je met een maîtresse buiten de deur… Hij grinnikte onderdrukt. Die Ingrid!

Ze zitten net aan de koffie, tegenover elkaar aan tafel met de ochtendkrant, zoals altijd, als de telefoon gaat. Ingrid neemt op. Terwijl ze luistert begint ze onderzoekend naar Valentijn te kijken, alsof hij de verkeerde kleren aan heeft. Of helemaal geen kleren.

Haar onderzoekende blik wordt dodelijk als ze de telefoon met een klap op tafel zet en weer tegenover hem gaat zitten.

” Waar ben jij gisteren avond geweest?”

Ze spreekt zonder adem, haar stem als een kartelmes snijdend door een sinasappel.

” Uh… gewoon, even wat gedronken…”

” Ja, dat kan een kind zien, je ziet er uit als een dweil, alsof je met je gezicht onder een wals hebt gelegen, maar dat bedoel ik niet. Ik bedoel: wat dééd jij gisteren avond?”

De inquisitie! Hij wordt schuldig bevonden. De snijdende metalen stem verklaart hem dood.

” Nou?”

” Ja zeg, maak je niet zo druk…”

Ingrid begint te lachen, haar hautaine lachje dat van een hoge ijsberg komt en een hoop kou meebrengt.

” Wie denk jij dat ik zonet aan de telefoon had? Nou? Drie keer raden.”

” Geen idee, zeg het maar. Is het belangrijk?” Verdikke zeg, hij moest haar misschien eens een keertje op dat grijnzende gezicht slaan, op die mond, met die dunne lippen.

” Een vrouw!” Haar stem schiet omhoog, in triomf. De ijslach verandert in vuur, dat uit haar samengeknepen ogen straalt.

” En wat hééft die vrouw?”

Godnogantoe verdikke zeg, gek werd je van dat mens. Valentijn richt zich op en wil opstaan. Weg wezen, naar zijn werkkamer, deur op slot.

” Hé mannetje, zo kom je er niet vanaf. Blijf zitten!”

Hij gaat weer zitten.

” Die vrouw heeft jouw portefeuille! Wat zeg je daarvan?”

Valentijn grijpt naar zijn kontzak en voelt datgene waarvan hij wel eens droomt in hele nare dromen; zijn billfold is er niet.

Ingrid bestudeert zijn reactie alsof ze

naar een amusant toneelstukje kijkt.

” Nee, die is weg…” teemt ze. ” Die ben je kwijt, heb je zeker op haar nachtkastje laten liggen.”

Valentijn steunt. Sjee nog es an toe, die Lautje had zijn billfold. Hoe was dat gekomen?

” Zeker laten liggen…” mompelt hij, meer tegen zichzelf dan tegen Ingrid.

” Dat zei ik al. Op haar nachtkastje zeker?”

” Oemfff… welnee zeg, verdikke! Hou es op met dat rare gepraat, vertel me liever wat die mevrouw verder zei, kan ik mijn portefeuille ergens ophalen, politiebureau misschien?”

Ingrid begint nu schadelijk te lachen, een gemaakt gemekker waarin ze erg goed is.

” Mevrouw zegt-ie, mevróuw! Was het geen hoer toevallig, een animeermeid, een slet?”

In een flits van scherpe logica heeft Valentijn zijn antwoord paraat.

” Stomme trut, denk je dat een hoer jou belt om te vertellen dat ik mijn portefeuille heb verloren? Dat moet een keurig iemand zijn, een dame, welopgevoed. Wellicht zat zij ook in het café, ik denk dat ik mijn portefeuille heb laten vallen toen ik afrekende…zoiets…”

Maar Ingrid kon snel pareren, dat wist hij.

” Ach vent donder toch op met je flauwekul, hoe weet die dáme dan je telefoonnummer? Nou?”

” Uit het telefoonboek. Logisch. Ik heb afgerekend met mijn bankpas, staat mijn naam op. De barman kan dat zo uitzoeken, wie ik ben bedoel ik. Zal zijn vrouw wel zijn geweest die belde…”

” Ja ja, dat zal wel…”

Valentijn bemerkt dat hij voorlopig even op punten heeft gewonnen, zij overweegt de validiteit van zijn argumentatie, met samengeknepen lippen en diepe frons tussen haar wenkbrauwen, die – dat valt hem nu op – nogal borstelig zijn voor een vrouw. Nee, dan Laura…

” Ze zei dat je hem in de namiddag kan ophalen, je weet het adres, dat zei ze.”

En toen voegde ze er aan toe, op een pesterig vrolijk toontje: ” Ik ga wel met je mee, ik wil ook wel eens gezellig naar een leuk café!”

Valentijn zit boven in zijn kamer, achter zijn beeldscherm en staart naar de spam die weer is binnengekomen. Verdikke zeg, wat een rot situatie, hij zit in een beroerd parket. Hij wist het adres had Lautje door de telefoon gezegd, maar dat wist hij helemaal niet. Een rotbuurt, het had hem nog moeite genoeg gekost om de weg naar huis te vinden, al die straatjes en pleintjes in het hartstikke donker. Okee, Tante Dree ja dat kon hij terug vinden. Maar dat had ze natuurlijk niet bedoeld. En dan met Ingrid… hij huivert. Wat moest hij doen, wat kòn hij doen?

Via Google zoekt hij het adres en telefoonnummer van Tante Dree – zou die tante echt bestaan? Misschien was het Lautje helemaal niet die had gebeld, misschien had hij echt zijn portefeuille in het café laten liggen. Zo dronken als hij was… stomstomstom.

Hij belt op en een mannenstem bromt aan de andere kant: ” Tante Dree?” Onwillekeurig moet Valentijn even grijnzen. Die tante had me een zware bas zeg!

“ Ja, u spreekt met Valentijn van Wierden, ik was gisterenavond in uw café, met een dame, een zekere Laura en toen heb ik, meen ik, mijn portefeuille laten liggen…”

“ Toen had ik geen dienst” bromt de stem.

Dan hoort Valentijn hem in de ruimte roepen: “ Cora, hé Cora hebben wij een portefeuille gevonden, ik heb hier een man aan de telefoon die zegt dattie zijn portefeuille gisteren heb laten liggen.”

Cora, dus geen Dree.

Valentijn luistert scherp naar het antwoord dat uit de ruimte terug moet komen en hoort een schelle vrouwenstem: “Wat seg je? Portefeuille? Niks van bekend hoor, moeten de mensen maar beter op hun spullen passen!”

Valentijn zucht heel diep. Natuurlijk heeft hij zijn portefeuille daar niet laten liggen, dat wist hij ook wel, maar hij wil het adres en liefst het telefoonnummer hebben van Lautje.

“ Misschien kent u de dame wel met wie ik was, een zekere Laura, ook wel Lautje genoemd…”

Een bevestigend geknor. “ Oja die. Ja Lautje, die komt hier wel vaker ja.”

“ Weet u hoe ik haar kan bereiken?”

“ Cora?! Cora hebben wij het telefoonnummer van Lautje hier?!”

“ Láutje?? Wat moet je met haar?”

“ Die vent vraagt er naar!”

Valentijn hoort de tegenzin in de reactie van Cora.

“ Dat kennen we somaar niet geven.”

“ Dat kennen we zomaar niet geven” herhaalt de bromstem in de telefoon.

“ Maar, ik denk nee ik wéét dat zij mijn portefeuille heeft gevonden, zij belde mij vanochtend al op en ik kan hem bij haar ophalen maar ik weet haar adres niet…”

Het klinkt verdomd lamlendig, zeker tegen een brommerige barman. Een lulverhaal, maar toch de waarheid.

“ Heppu dan geen nummerherkenning?” Een pientere barman, dat ook nog.

“ Nee…” klootzak zou hij willen zeggen, maar zegt “nee meneer, niet op mijn gewone telefoon, het is nog een oud type…” Waarom legt hij dit verdikke uit aan een barman?!

“ O dat is jammer” bromt de stem. En dan: “ Cora! Cora! We kenne die man toch wel effe helpen, hij is het nummer kwijt, hij heeft nog een ouwe telefoon!”

“ Getsamme! Wat is dat voor geseik! Nou goed dan, ik zoek ’t wel effe op!”

Valentijn luistert gespitst. Dan volgt het telefoonnummer luid en duidelijk uitgeschald door Cora vanuit een galmende grot ergens achter de bar van tante Dree. Valentijn schrijft het snel op, het blijkt een mobieltje.

Hij kijkt op zijn horloge, de gouden IWC Da Vinci, nog uit z’n goeie tijd. Het is kwart voor een, lunchtijd. Als Laura werkt, zoals ze zegt, voor een uitzendbureau, dan is ze nu waarschijnlijk vrij. Hij pakt zijn eigen mobiele telefoon, toetst haar nummer in en slaat het meteen maar op in het geheugen. Het schermpje zegt dat er verbinding is, hij hoort het signaal overgaan. Dan haar stem: “ Dit is Laura die er niet is, zeg wie je bent en dan bel ik je terug als ik zin heb, dág!”

Leuke voicemail. Wat een stemmetje, pittig hoor. Valentijn wacht op de piep en zegt dan met zijn warmste geluid: “ Dit is Valentijn, je hebt mijn portefeuille? Bel me even als je kunt, maar niet op mijn thuistelefoon. Alleen mobiel, dit nummer dus. Leuke avond gisteren trouwens, erg genoten. Dag…uh Laura.”

Hij zakt achterover in zijn kalfslederen directiestoel, precies zo’n stoel als hij vroeger op de zaak had, zijn werktafel is trouwens ook van hetzelfde formaat. Op het beeldscherm komt een email binnen in zijn inbox. Hé het is van dat bedrijf die interim managers bemiddelt! Valentijn schiet overeind en opent het bericht. Of hij geïnteresseerd is om een jaar naar Namibië te gaan om daar een communicatiebedrijf mede te helpen opzetten. Wat een onzin! Communicatie in Namibië, daar communiceerden ze met wapens, daar ga je als blanke toch zeker niet zitten. Nooit, nee nooit was er iets behoorlijks bij als dat verrekte bemiddelingsbureau een baan in de aanbieding had. Hij kon dat abonnementje net zo goed opzeggen. Ting…ah, al weer een spammetje, Rolando Solomon, how to improve your sex drive. Dat hield nooit meer op. Al die vreemde namen. Nou had hij toch al drie keer in zijn spamfilter gezet dat hij berichten met ‘sex’ erin niet wilde ontvangen. Dan schrijven ze s.e.x. of sexx of sse-x, gek word je ervan.

“ Valentijn! Valentijn? Kom je een boterhammetje eten?”

Sjee zeg, Ingrid weer. Altijd om één uur, boterhammetje eten beneden. Gezellig.

Hij stommelt de trap af en probeert zo chagrijnig mogelijk te kijken. Hoe vaak heeft hij al niet gezegd dat hij niet een boterhammetje wil eten om een uur, maar dat hij zelf wil uitmaken wanneer hij een boterhammetje eet en dat hij dan zelf wel een boterhammetje maakt, in de keuken. Dat hij dit best kan. Dat hij alles heus zelf wel kan. Maar ze blijft hem behandelen als een kind, of liever gezegd als een nutteloze flapdrol en hij kan het niet helpen dat hij zich soms ook zo voelt. Maar, dat gaat nu veranderen. Met Lautje!

“ Kijk niet zo lelijk” zegt ze. “ Die portefeuille komt wel terug, die halen we straks samen op. Er zat toch niet veel geld in? Jij hebt nooit geld op zak. En je hebt natuurlijk de bank en de creditcard organisatie al gebeld? Die blokkeren gewoon de rekening.”

Nee, hij had niet de bank en de creditcard organisatie gebeld. Zijn portefeuille was verdikke toch niet gestólen, gewoon laten liggen bij een lieve meid, een voormalige werkneemster, goudeerlijke meid, wat dacht zij wel, Ingrid vertrouwde verdikke geen mens, ze vertrouwde godbetert zelfs hèm niet…

“ Ham of kaas?”

“ Doe maar kaas…” Ze vroeg het elke middag, worst of kaas, ham of kaas, pekelvlees of kaas, rookvlees of kaas en ze wist dat hij altijd kaas wilde, alleen maar kaas, gewone jongbelegen kaas.

Toen ging zijn mobiele telefoon, boven op zijn werkkamer. Hij hoorde de Wiener Wals en toen hij de trap op rende zelfs het nijdige gezoem van het trilmechaniek op zijn houten tafel.

“ Jah? Met van Wierden?”

“ Valentijn? Lautje hier. Jij had gebeld?”

“ Ja, uh, nee, jij had mij gebeld over mijn portefeuille. Hoe wist je mijn nummer eigenlijk?”

“ Ik heb je portefeuille toch. Met je visitekaartjes…”

“ O ja, maar niet meer doen, niet meer thuis bellen bedoel ik. Wat doen we nu?”

“ Hoe bedoel je Valentijn?”

“ Nou, wanneer zie ik je en waar. Vanavond? Weer bij Tante Dree?”

“ Vanavond kan ik niet.”

“ Oh, maar mijn portefeuille?”

“ Hoeveel is die je waard?”

“ Wat zeg je, wat bedoel je… hoezo waard?”

“ Nou, vindersloon, voor de eerlijke vinder.”

“ Ja zeg, sjee…”

“ Tienduizend Euro?”

“ Hè? Wat zeg je, tienduizend euro…??”

Valentijn kan een zenuwachtig lachje niet onderdrukken. “ You’re kidding…”

Dit is not done denkt hij, dit slaat nergens op.

“ Je kunt het makkelijk missen heb ik gezien.”

“ Hoezo gezien…”

“ Op je bankrekeningen, ik heb vanmorgen es even gekeken. Nou mannetje jij hebt meer dan ik, en dat is niet eerlijk.”

“ Niet éérlijk??”

Hij begint onraad te ruiken. Hier klopt iets niet. Dit is geen grapje meer.

“ Nou zeg, dit is geen grapje meer, ik kan er niet om lachen. Kun je niet gewoon vanavond naar Tante Dree komen?”

“ Valentijn, luister je? Ik wilde tienduizend Euro van je hebben en nu is het vijftienduizend geworden. Straks is het twintigduizend.”

“ Dit slaat nergens op….”

“ O jawel. Ik geef je nu nog een keuze. Jij mag zelf beslissen en mij vrijwillig twintigduizend Euro betalen.”

“ Twuh…twintig?”

“ Of liever dertig?”

Valentijn ziet de spam binnenkomen in zijn inbox. Hij moet zijn bankrekening controleren, nu. Maar, verdikke die meid heeft zijn bankpas en …

“ Dringt het een beetje tot je door, lieve Valentijn? We kunnen gewoon goede vrienden blijven, een borreltje samen drinken, gezellig uitgaan zoals gisteren, als jij voor het geld zorgt. Een inkomentje voor mij. En niet zo’n lullig salarisje als je toentertijd in je bedrijf betaalde. Waar ik overigens nooit gewerkt heb hoor.

“ Je hebt me dus belazerd…” concludeert Valentijn gelaten.

“ Nouh…je hebt een leuke avond gehad, niet dan? En het blijft leuk als je mij een beetje onderhoudt, zo doe ik dat. Een leuke meid moet ook leven, niewaar? En voor wat hoort wat.”

“ Ik moet nadenken…”

“ Okee, maar niet te lang. Als je mij voor vier uur niets laat weten, dan is er vijftigduizend van je bankrekening en die stort ik niet terug, snap je. En je portefeuille gooi ik in het riool. Dag Valentijn.”

Verbinding verbroken.

 

Lang staart Valentijn naar zijn beeldscherm, onderuit gezakt, nee onderuit geslagen in zijn kalfsleren stoel. De gruwelijke waarheid is tot hem doorgedrongen. Iemand heeft zijn bankpas en zijn pincode en kan dus zonder problemen geld van zijn rekening halen. Nu dus de bank bellen!

“ U spreekt met van Wierden, ik wil de diefstal van mijn bankpas melden. O, goed, ja.”

Hij wacht met een jengelend muziekje aan zijn oor.

“ Ja met van Wierden, mijn bankpas is gestolen en ik ben bang… oh ja, ik wacht even….” Weer dat muziekje.

“ Ja hallo? O, ik meld dat mijn bankpas is gestolen…ja van Wierden ja, ik heb een rekening bij dit kantoor ja…”

Verdikke zeg, dat loopt via het hoofdkantoor, al dat doorschakelen, waarom kan je tegenwoordig niet gewoon iemand bellen bij je eigen bank, zoals vroeger.

“ Jah? Van Wierden juist ja. Nee ik kan mijn rekening niet checken…ja ik bankier via internet ja, met zo’n ding…identificeerder…oh identifier? Precies ja, maar mijn bankpas is gestolen…juist ja, oh u checkt nu mijn rekening, ja ik wacht even…”

Hij kijkt op zijn IWC waarop de secondewijzer met kleine hupjes van seconde naar seconde springt.

“ Wàt zegt u?? Vijftigduizend euro?? Mijn hemel, kunt u daar niets aan doen, dat geld is gestolen…gestólen hoort u! Nee, natuurlijk heb ik dat niet zelf gedaan…mijn pincode? Ja, daarvoor bel ik juist, gestolen! Kunt u niets aan doen…nee dat begrijp ik …ja dat weet ik ook niet hoor hoe die persoon aan mijn pincode is gekomen, hoe kan ik dat weten, waarom is mijn rekening niet beveiligd tegen zoiets? Ja, ja ik weet het. Natuurlijk is de pincode de beveiliging…ja ja. Nee, ik begrijp het, u kunt niets voor mij doen. Kunt u mij de naam geven van degene naar wiens rekening dat geld is overgemaakt? Hoe zegt u? Boterbijdevis? En het rekeningnummer? Oh dat mag u niet geven, wat een onzin, ik kan het toch zo zien als ik inlog, als ik kon inloggen naar mijn rekening, bedoel ik. Luister alstublieft, nee nee het is geen vergissing, ik heb niet zelf dat geld overgemaakt, ik ben bestolen, de rekening moet nu geblokkeerd worden. Oh….u hebt mijn handtekening nodig….Formulier? Maar dat duurt een uur en dan is mijn rekening misschien helemaal geplunderd…ja ja okee…ik ga al, ik kom al!”

 

Valentijn scheurde naar zijn bankkantoor en was er binnen een kwartier. Een record. Met een rood bezweet hoofd stormde hij binnen en wonder o wonder er stond een meisje achter de balie die meteen wist wie hij was en waarvoor hij kwam.

“ Meneer van Wierden? Komt u maar met mij mee, wij gaan even hier achter zitten.”

Hij liep op haar hielen, zo kort achter haar dat het leek alsof hij haar voort duwde, achter de balie langs door een matglazen deur naar een kleine spreekkamer.

“ Gaat u zitten. Kunt u zich legitimeren? Een formaliteit, dat begrijpt u.”

Valentijn grijpt naar zijn kontzak. Verdikke! Rijbewijs in portefeuille!

Zij ziet zijn radeloze blik.

“ Zet u dan eerst maar even uw handtekening hier en graag hier nog een keer.”

Ze geeft hem een pen en hij krabbelt snel twee keer zijn handtekening.

“ Dit zal wel voldoende zijn” sust zij. “ Ik ben zo bij u terug. We gaan nu voorlopig uw rekening blokkeren.”

Met een diepe zucht laat Valentijn zich achterover zakken in het ongemakkelijke kuipstoeltje van plastic. Vijftigduizend, boterbijdevis…

 

Op weg terug naar huis, krijgt hij zelfs van de hoge zit in zijn Range Rover geen goed gevoel. Hoe moet hij dit vertellen aan Ingrid? Niet vertellen dus. Vijftigduizend…Zij had twintigduizend gevraagd. Hij moest die meid bellen, ze moest dat geld terugstorten of in ieder geval dertigduizend. Hoe pakte je zoiets aan? Hoe kon hij haar dwingen…In boeken huurden ze dan iemand in, een schurk met een mes, om haar te bedreigen. Stalken kon ook. Bang maken…

Valentijn parkeert zijn auto en staart naar een oude dame met een rollator die van plan is om over te steken en deze onderneming ogenschijnlijk ervaart als haar belangrijkste prestatie van deze dag. Wat een onschuld. Wat een eenvoud om alleen maar dàt probleem te hebben: een straat oversteken. Op een vrijdagmiddag, okee, het is druk, toegegeven. Hij ziet glimlachend hoe zij twee keer retireert na een halve meter rijbaan te hebben getest, zoals een durfal het ijs probeert na een nachtje vorst. Hij gaat zo op in haar heldhaftig gedrag, haar angst, haar verbetenheid, haar doorzettingsvermogen, dat hij de bankkwestie vergeet. Waarom gaat dat mensje niet naar een zebrapad? Hij heeft neiging om uit te stappen en haar dit te vertellen. Wees verstandig vrouwtje, steek over waar de voetgangerslichten zijn, vijfhonderd meter verderop. Zal hij haar helpen? Valentijn stapt uit en wandelt naar haar toe.

“ U kunt beter bij de voetgangerslichten oversteken, mevrouw…”

Zij kijkt eerst geschrokken, dan vijandig.

“ Dat is veel te ver” spuugt ze. “Ik woon daar!” Een slordig gebaar van een mager handje met bruine vlekken en opgezette aderen. Hij ziet het heel scherp. Ouderdom. Pensioentje, AOW. Voor haar moet vijftigduizend een vermogen zijn, realiseert hij zich ineens. Alles is relatief.

“ Komt u maar, geef mij maar een arm, ik help u naar de overkant.”

Hij offreert haar galant zijn elleboog en ze grijpt hem alsof ze hem nooit meer gaat loslaten.

“ Houdt u goed vast, ik neem dat karretje wel mee.”

Valentijn steekt gebiedend een hand op en zwaait naar het tegemoetkomend verkeer. Ho stop. Hier moet een goede daad worden verricht. En verdomd het werkt, de automobilisten stoppen en hij loopt de straat over zoals Mozes door de Rode zee, de verkeersgolven geluwd, de stroom gesplitst in een vrij pad naar de overkant. Het vrouwtje huppelt bijna van opwinding, hangend aan zijn arm.

“ Nou meneer, dat deed u fantastisch!”

Haar stem buitelt vol lof over hem heen en haar moederlijke oudevrouwtjeslach verwarmt zijn hart tot in zijn tenen, voorzover dit mogelijk is. Hij voelt zich uitstekend. Een flinke vent. Terug is iets moeilijker, maar hij weet met een kort sprintje de andere kant veilig weer te bereiken en klimt bevredigd in zijn auto. Wie goed doet, goed ontmoet. Hij zal die verrekte meid eens gaan bellen en haar vertellen dat eerlijkheid het langst duurt. Verdikke nog an toe!

 

“ Ja, met Valentijn van…”

“ Ja ik zie het. Je bent er dus uit?”

“ Hoezo, ik ben er uit.”

“ Nou, je belt mij, het is nog geen vier uur, dus je bent akkoord, je betaalt vijfentwintigduizend en dan blijven we goeie vriendjes…”

“ Vijfentwintig??? Je zei twintig…”

“ Ik zei ook dertig. En ik heb al vijftig. Ik stort vijfentwintig terug als jij voor mij een briefje tekent. Vanmiddag nog.”

“ Hoe bedoel je, een briefje?”

“ Een aiowjoe, dat ken je toch wel. Een schuldbriefje, dat je mij vijfentwintig schuldig bent. Dat briefje wil ik getekend hebben. Dan is alles netjes geregeld en beloof ik je dat ik je die andere vijfentwintig terug betaal, meteen, vandaag nog via internet bankieren.”

“ En mijn portefeuille?”

“ Die gaat niet in het riool. Die breng ik naar Tante Dree, de barman kent mij daar en bewaart hem wel voor je. Kan je hem daar ophalen, vanavond als je wilt.“

“ Okee, akkoord, ik teken je briefje…”

Valentijn staart door de voorruit van zijn auto die vier keer dat bedrag waard is. Zij heeft gelijk, hij kan het wel missen, hoewel geld uitgeven hem altijd pijn doet. Zeker als je er niks voor terug krijgt. Ingrid heeft de stomme gewoonte om bedelaars geld te geven, langs de straat. Een zigeunerin met twee baby’s, o wat zielig, een oud vrouwtje op de stoep van een kathedraal, o wat zielig, een blinde fluitspeler, een man met een orgeltje, het gaat altijd maar door. Ze smijt de euro’s in het rond en dat schijnt haar een goed gevoel te geven, de rijke dame die iets doet voor de minder bedeelden. Een irritante eigenschap.

De afspraak met Lautje is snel gemaakt. Hij hoeft maar drie straten verder te rijden, dan is daar rechtsaf een pleintje en daar komt zij naar toe. Met haar briefje.

 

Ze ziet er leuk uit, zoals ze daar komt aangehuppeld, zwaaiend met een grote rode tas. Spijkerbroek strak om de kont, tieten vooruit, een stuk van een meid op weg naar een leuke afspraak. Valentijn klimt uit zijn auto en wacht af. Zij zwaait naar hem, met haar tas. Lachend, vrolijk, blij hem te zien. Ja wat wil je ook, Valentijn suikeroom.

“ Hallo Valentijn!”

Lautje staat op haar tenen en zoent hem vol op beide wangen. Even moet hij zich beheersen om niet zijn arm om haar verrukkelijke middeltje te slaan.

“ Dag Laura.” Hij wil koel blijven. Zakelijk.

“ Nog last van een kater?”

“ Neuhh… helemaal niet.”

“ Nou, vrolijk is anders. Kom we gaan even daar op dat bankje zitten.”

Ze trekt hem mee aan zijn arm, als een onwillig kind. Zij is de baas, hij is de lul. Het is verdikke al net als met Ingrid!

“ Zo. Ga hier maar es lekker zitten en kijk niet zo knorrig. Dat beetje geld doet jou geen pijn en is voor mij een feestje. Dat snap je toch wel, lieve Valentijn? Meisjes moeten ook leven.”

Hij wil zeggen dat haar gedrag nogal hoerig is, maar kan het niet over zijn lippen krijgen want dan geeft hij Ingrid gelijk. Dus zwijgt hij.

Ze slaat een arm om zijn schouder en zoent hem nogmaals op zijn wang.

“ Ik ben hartstikke blij met je. Je bent een toffe gozer, cool.”

Valentijn bromt wat, maar voelt intussen dat zij hem weer een lastige erectie bezorgt.

“ En we gaan heus nog wel leuke dingen doen, we blijven vriendjes, niet dan?”

Met zijn hand probeert hij wat ruimte te maken in zijn broek. Het wordt pijnlijk. Zij heeft het in de gaten, ze is bijdehand genoeg.

“ Als we in je auto gaan zitten, wil ik je wel even pijpen hoor. Voor wat hoort wat…”

Ze giechelt en trekt een olijk gezicht, terwijl ze met haar hand vol op zijn gespannen broek drukt. Hij kan een kreun niet onderdrukken. Verdikke, dat deed pijn en was lekker tegelijk.

“ Wil je dat?”

Valentijn knikt, hij kan niet anders. Ze trekt hem overeind en ze lopen gearmd naar zijn auto, hij ziet zichzelf als in een film, hij is het zelf niet, het is een stomme geile vent die de controle over zijn leven kwijt is geraakt. Automatisch knipt hij met zijn afstandbediening de portieren open en wil achter het stuur kruipen.

“ Nee, achterin!”

Zij duwt hem naar binnen, haar handen vol tegen zijn kont en daarna nog even een vlugge greep naar zijn ballen. Voor hij het weet ligt hij achterover en maakt ze zijn gulp open. De vlaggenstok springt naar buiten en hij ziet haar warrige krullenbol boven zijn kruis. Mijn god wat een tempo, wat een kracht, wat een meid!

“ Zo, dat was even lekker hè ?” Ze zegt het op een manier zoals een moeder haar kind toespreekt als die een snoepje heeft gekregen.

“ Stop dat ding nu maar weer weg, dan tekenen we even dit papier en dan ben ik er vandoor. Ik moet nog een hoop doen vandaag.”

Ze wappert twee velletjes papier voor zijn gezicht. Hij hijst zich overeind en ritst zijn gulp dicht. Getver, hij heeft zijn hele broek onder gespoten, wat zal Ingrid…

“ Hier tekenen” gebiedt ze en houdt het papier tegen de rug van de voorstoel. Hij tekent, eentje voor haar en eentje voor hem, met haar handtekening er op.

“ Maandag staat die vijfentwintig weer op je bankrekening, beloofd is beloofd. Ik bel je wel. Dag Valentijn, leuk om je weer ontmoet te hebben.”

En weg is Lautje.

 

“ Waar was jij zo gauw naar toe?”

Het lijkt wel of Ingrid in de hall op hem heeft staan wachten. Die moet ook altijd precies het naadje van de kous weten.

“ Naar de bank, ze wilden voor alle zekerheid een handtekening, om mijn rekening tijdelijk te blokkeren. Totdat ik mijn portefeuille en mijn bankpasje terug heb.”

“ Oh, goed zo. En wanneer heb jij die terug?”

“ Nou, vanavond dus. Ik kan hem ophalen in het café…”

“ Goh, wat heerlijk dat er nog zulke eerlijke mensen bestaan. Je mag die mevrouw wel een bedankbriefje sturen. Heb je haar adres?”

Valentijn zucht. Een bedankbriefje, jawel! Zij had al een briefje van hem, met zijn handtekening eronder. Vindersloon, hoe bedenk je zo’n truc!

“ Jah…zal ik doen.”

Hij schuift zijdelings langs zijn vrouw naar de trap, gauw naar de slaapkamer een andere broek aan trekken en in de badkamer die vlek eruit wassen. Sperma is gelukkig niet zo erg als koffie, of als wijn… Hij grinnikt als hij de kledingkast open doet.

 

Ingrid had er op gestaan om mee te gaan naar tante Dree.

Zij zit naast hem in de Range Rover en kwebbelt honderduit over eerlijke en oneerlijke mensen, over de laatste keer dat ze in een café is geweest met hem – meer dan vijfentwintig jaar geleden? – , over mensen die altijd naar een café gaan omdat ze geen gezellig thuis hebben, over zijn manier van autorijden – pas op kijk uit – en ondertussen zit ze te wiebelen en op en neer te wippen als een kleuter die voor het eerst een schoolreisje maakt. Valentijn wordt er doodzenuwachtig van. Hij heeft zich tot het uiterste verzet tegen haar opdringerige wens om mee te gaan. Zonder succes. Nee Valentijn, laten we nu maar sámen je portefeuille ophalen in die kroeg, voordat er weer ongelukken gebeuren. Dat zei ze. Ongelukken…

Met een zucht van opluchting ziet hij de grote verbouwde boerderij opdoemen en stuurt de wagen de parkeerplaats op. Het ziet er anders uit dan een paar dagen geleden, kaler, ongezelliger. Ingrid is uiteraard het eerst bij de deur, die ze niet open krijgt. Hij duwt haar opzij, ineens de man van de wereld die weet hoe je een cafédeur opent, haar de baas, met zijn ervaring. Hij geeft een flinke duw en rinkelend draait de brede deur naar binnen. Hij duwt hiermee tegelijk zijn opgefokte gevoel van zich af, lijkt het wel. Verdikke zeg, gewoon een café, niet aan Lautje denken…

” Gewoon duwen” bromt hij, met een goed gevoel van overwinning, voornamelijk op zichzelf.

Het café is leeg, ongezellig leeg. Dezelfde barman hangt verveeld achter de bar en kijkt televisie.

“ Goedenavond!” De te harde stem van Ingrid. Mijn god mens, je hoeft geen goedenavond te zeggen tegen een barman in een leeg café!

De man draait met enige tegenzin zijn hoofd en knikt. “ Goeie avond” knort hij en staart even naar Valentijn, alsof hij iets ziet dat vage herinneringen oproept.

Valentijn gaat aan de bar zitten, maar vermijdt zorgvuldig de plek waar hij met Laura heeft gezeten. Ingrid klimt steunend naast hem.

“ Pfff, die barkrukken zijn niets voor een vrouw met een nauwe rok.”

En met stijve benen… denkt Valentijn en ziet voor zich hoe soepeltjes Lautje op en af de kruk was gewipt.

De barman heeft het geluid van de televisie af gezet en meldt zich bij hen, routineus de bar wrijvend met een geruite doek. “ Wat zal het zijn?”

Weer staart hij even naar Valentijn.

“ Ik graag een dry martini.”

Valentijn zucht. Een dry martini! Mijn hemel…

“ Zou je niet gewoon een wijntje nemen?”

Haar blik is vernietigend. Ze snuift en herhaalt haar bestelling nog eens luid en goed gearticuleerd.

“ Voor mij een biertje…”

De barman grijnst, hij weet het weer.

“ Dry martini en een biertje” herhaalt hij en probeert een blik van verstandhouding uit te wisselen, waaruit moet blijken dat hij de vorige verloofde leuker vond.

Ze drinken zwijgend, nadat Ingrid getoost heeft op eerlijke mensen.

Valentijn overdenkt hoe hij zo achteloos mogelijk naar zijn portefeuille kan vragen, zonder gevaar te lopen dat de barman over zijn escapades begint. Maar, deze is hem voor en grijpt in een la onder de bar.

“ Deze is van u, nietwaar?”

Valentijn ziet zijn portefeuille voor zijn ogen heen en weer zwaaien.

“ Ja, ja dat is de portefeuille van mijn man! Goh, ik zei nog, wat heerlijk dat er nog eerlijke mensen bestaan.”

“ Ja zegt u dat wel mevrouw” grijnst de barman en legt de portefeuille voor haar op de bar. Valentijn kijkt samen met de barman toe hoe zijn vrouw de inhoud inspecteert. Dan ziet hij tot zijn verbazing hoe ze er drie biljetten van tien euro en twee van vijf uit haalt. Meer geld zit er niet in.

“ Klopt dit Vaal? “

Ach jee, ze noemt hem Vaal, alsof ze weer jong zijn en intiem.

“ Veertig euro? Ja dat kan wel.”

“ Mijn man heeft nooit veel contant geld op zak” verklaart ze aan de barman en ze legt de veertig euro op de bar.

“ Kent u de mevrouw die de portefeuille heeft gevonden?”

“ Lautje…uh mevrouw Lautje? Jahh…die ken ik wel.”

“ Wilt u dan zo vriendelijk zijn haar dit bedragje te geven? Haar eerlijke vindersloon, vind je ook niet Vaal?”

Vijfentwintigduizend en veertig, denkt Valentijn en drinkt in één teug zijn bierglas leeg.

De barman wijst, zoals vorige keer.

300-208

Valentijn knikt, hoewel hij normaal nooit bier drinkt.

 

Christian Oerlemans

 

 

Spookschip

Dit is het verhaal dat ik hoorde in het rokerige kroegje op Terschelling in april 1960. Ik lag daar een paar dagen met mijn zeiljachtje, een stalen knikspant van bijna 8 meter, en tijdens een wandeling langs het strand vond ik een vermolmd wrak v

an een klein visserscheepje. Het wrak met de stakerige spanten die als armen de hemel schenen aan te roepen, intrigeerde mij. Ik werd er als vanzelf naar toe getrokken en bezocht het een paar keer.
www.itfinal.com

Toen ik er in het kroegje over begon, viel er een stilte. Het was kennelijk geen geliefd onderwerp en het kostte mij veel overredingskracht en rondjes om het verhaal verteld te krijgen.

In november 1902 was het weer bar slecht.

Regen- en windvlagen geselden het eiland en de meeste vissers waren tijdig binnengelopen. Behalve Jan Ouwezeel.

Hij had de ruimte gekozen en stond in de stuurhut in zichzelf te vloeken. Zo slecht had hij het nog niet meegemaakt. Zijn scheepje kraakte, de steven verdween voortdurend in dikke watermassa’s die kletterend uiteensloegen tegen de ramen van zijn

stuurhuisje. De ééncilinder plofte moeizaam zijn lange slagen om het schip op koers te houden en Ouwezeel, hoewel best wat gewend, riep tussen de vloeken door Jezus en Maria aan. Hij was nooit bang geweest in de drieënveertig jaar dat hij op zee zat, maar deze keer was alles anders.

Er was iets vreemds in de atmosfeer, iets onheilspellends. Onwillekeurig huiverde Ouwezeel toen hij in het onnatuurlijk heldere licht van Venus, die tussen de wolkenflarden door zichtbaar werd, de ruige zwarte golven met dikke schuimkragen metershoog voorbij zag stormen. Het voordek leek blauw licht uit te stralen als de boeg zich moeizaam uit de zeeën verhief. En het houtwerk kreunde erger dan een levend wezen in doodsangst.

Wrevelig trachtte de schipper zich los te rukken uit de beklemming. Resoluut schoof hij zijn vette pet achterover en spoog eens flink in de hoek van zijn stuurhuis. “Verdomme, malligheid! Niks aan de hand! Beetje wind, beetje zware zee, nou ja..” Hij greep zijn tabakszak en propte nijdig nieuwe tabak in zijn doorrokertje. Met het vlammetje in de beschermende kom van zijn handen stak hij de pijp aan en realiseerde zich tegelijk dat het scheepje redelijk rustig lag in de hoge zeeën.

“Die ouwe dwaas had toch een beste schuit” mompelde hij voor zich uit, instinctief bukkend voor een enorme klets water die over het stuurhuis tuimelde.

Op dat moment zag hij op de vloer, ongeveer anderhalve meter bij hem vandaan, een lichtvlek ontstaan. Alsof iemand daar met een lamp scheen. En in dat licht groeide een figuur, een levensgrote oude man die zomaar in de hoek van de stuurhut stond en Ouwezeel aanstaarde met gloeiende zwarte ogen. De lange groengrijze baard en het warrige hoofdhaar van de man wapperden in de wind en hoewel de boot hevige halen maakte bleef de oude zonder moeite rechtop, alsof hij zweefde.

Het licht verdween maar de oude man bleef. Een beetje schimmig van omtrek, maar met ogen als bakens; Ouwezeel kon niet anders dan naar die ogen kijken, blijven kijken, terwijl zijn mond kwijlend open zakte en zijn pijp op de vloer viel.

Als verlamd liet hij het stuurwiel los en het scheepje maakte een slinger waardoor hij als een ledenpop in de hoek werd gesmeten, in de hoek waar die ouwe man stond…

Het begon al licht te worden toen Jan Ouwezeel bijkwam. Versuft betastte hij zijn pijnlijke kop waarop een duidelijke bult voelbaar was.

“ God Jezus en Maria sta me bij..” mompelde hij en hees zich overeind in zittende houding. “ Wat een schuiver…Heilige Jozef en Maria heb ik de duivel gezien? ”

Niets herinnerde echter meer aan de verschijning. De wind was wat gaan liggen en zijn schip klom handig over de nog steeds witgekuifde golven. In het Oosten brak de hemel open, Venus was niet meer te zien en het blauwige licht op het voordek was verdwenen. Ouwezeel greep het stuurwiel, zette het vast met de pin en keek op de klok achter zich. Bijna vier uur, hij was verdomme twee uur buiten westen geweest! Grommend en in zichzelf vloekend ging hij naar beneden om zijn dekgast Arie de Vleut te porren. Van zijn vreemde ontmoeting vertelde hij niets. Arie zou hem voor een oud wief hebben uitgemaakt. Nog steeds in zichzelf mopperend kroop Jan Ouwezeel in de warme kooi die zij deelden in het vooronder. Verdulleme dat een volwassen vent zulke malle dromen kon hebben! Hij voelde nog eens aan zijn bult, die echt was, evenals zijn koppijn.

“Ik word oud verdulleme, drieënveertig jaar op zee en nou begin ik geesten te zien!”

De volgende dag ging de wind verder liggen en Ouwezeel besloot op zee te blijven en nog een dagje te vissen, hoewel Arie hem min of meer smeekte de haven op te zoeken.

“Het blijft slecht schipper, ik voel het aan mijn knoken en kijk daar in het Westen, daar zit nog vuil weer, we krijgen nog een schip met aarpelen over ons heen wat ik je brom!”

Maar, Ouwezeel verklaarde nors dat hij heus wel kon zien of het weer beterde of niet.

Hij kreeg ongelijk. Tegen de avond trok de storm weer aan, heviger nog dan de nacht ervoor en toen Ouwezeel tegen middernacht de stuurhut inklom, waar Arie zat te suffen op het bankje, rookte het van de wind. Zwaar vielen de zeeën over dek, de boeg leek te traag te zijn geworden om zich tijdig te kunnen oprichten en de schuit kraakte heftiger dan ooit tevoren

“Blauw water aan dek, schipper” meldde Arie. “Dat wordt weer een barre nacht, als de schuit het maar houdt…”

Ouwezeel stak zijn pijp aan en spoog in de hoek.

“ Natuurlijk houdt de schuit het, verdulleme nog an toe! Dit is een best schip jonge, een bést schip, ik zit al drieënveertig jaar op zee en ik weet wat ik zeg verdulleme!”

Arie haalde zijn schouders op en klom vlug naar beneden waar de warme kooi wachtte. Hij kende de lofzang van die ouwe op dat béste schip. Een schip dat niemand wilde hebben toen het tien jaar geleden zonder schipper zomaar voor de havenkom verscheen. Het schip van een ouwe gek, een zonderling die er zijn leven lang over gedaan had om het te bouwen, een kluizenaar waar elke eilandbewoner met een grote boog omheen liep. Op een mooie zomerdag uitgevaren en niemand had hem ooit terug gezien. De schuit was uit zichzelf terug gezeild naar de haven, nou vraag ik je. Het was dat Ouwezeel goed betaalde, beter dan andere schippers, anders was Arie echt niet op dit béste schip gaan varen.

Ouwezeel zoog aan zijn pijpje en wierp een blik op de kompasketel, waarin het olielampje vervaarlijk flikkerde.

“ Jezus en Maria zij geloofd..” mompelde hij. “ Het is een bést schip…een bést schip, maar het is vuil weer, erreg vuil…”

Hij voelde zich niet op zijn gemak, een onbestemd gevoel dat hij niet kende. Onwillekeurig loerde hij naar de hoek van het stuurhuis waar de vorige nacht de schimmige oude man verscheen in een vreemd blauw lichtschijnsel.

“ Allegaar flauwekul” mompelde hij, als bezwering. Tegelijk was het alsof hij iets tegen zijn arm voelde drukken, terwijl hij zich vastgreep omdat het scheepje angstaanjagend krakend uit een zware zee kroop, schuddend als een hond die gezwommen heeft.

“ Heilige Maria “ kreunde Ouwezeel.

Door de druipende ramen met de zoutkorsten zag hij Venus helderblauw tussen de wolkenflarden opduiken. Het voordek straalde weer een fluorescerende blauwe gloed uit, als het lichten van de zee op een stille zomeravond. Maar, dit was een woeste novembernacht!

Ouwezeel begon iets te voelen van angst, hoewel hij niet wist wat dat was. Zijn spieren leken verslapt, hij hoorde zijn eigen hart bonken boven het geraas van de storm uit. Zijn ogen traanden, hoewel hij niet huilde. Het was de kou, de spanning, het waren tranen van machteloosheid en …ja toch, angst.

Zoekend gleed zijn blik over de schuimende golfmassa’s in het onnatuurlijke licht van de blauwe planeet. Zich schrap zettend zocht hij naar lucifers om zijn gedoofde pijpje weer aan te steken. Hij boog zich voorover om het vlammetje te beschermen tegen de tochtvlagen en zag het blauwe licht dat rond zijn voeten spoelde. Een vreemd oplichtende plek op de vuile planken vloer. En in dit licht ontstond een figuur. Plotseling stond de spookachtige ouwe man van de vorige nacht tegenover hem. Bijna tastbaar, hoewel Ouwezeel dwars door hem heen kon kijken.

Als versteend klemde de schipper zich vast aan zijn stuurwiel. De schuit maakte enorme halen, waardoor zijn voeten nu en dan los van de vloer werden getrokken en op die momenten, zo bijna zonder houvast loskomend van zijn zekerheden, ervoer Ouwezeel een neerdrukkende kracht alsof de oude geestverschijning hem tegen de vloer wilde duwen. Dit duurde elke keer slechts heel even, hoewel het een benauwende eeuwigheid leek. Plots was de druk weg en de schipper schoot rechtop als een losgelaten veer en tuimelde in de hoek van het stuurhuis.

“ God die in de hemelen zijt! “ riep hij, “verlos mij van de duivel! Maria en Jozef en de heilige geest, Amen!”

De grijsaard met de wapperende baard en lange haren had het stuurwiel gegrepen en met een knokige witte hand draaide hij de spaken bakboord uit.

“ Nee! “brulde Ouwezeel, “ Verdulleme nog an toe, zo gaan we naar de haaien!”

De schuit maakt een zwieper en lag ineens met zware slagzij in een voortrollende breker. Water perste zich in een woeste stroom door de stuurhut en Ouwezeel hing als een aap aan de handgreep boven het bankje terwijl zijn laarzen vol water liepen en loskwamen van de vloer. Tot zijn ontzetting bleef de spookgestalte aan het stuurrad draaien, ongehinderd door de watermassa’s die als het ware door hem heen stroomden.

“Genade! “schreeuwde Ouwezeel.

De figuur kwam op hem toe zweven, met gestrekte armen en grote handen. Grote handen! Handen die steeds groter werden en steeds dichter bij kwamen, steeds dichter bij zijn keel. Bijna kon hij geen adem meer krijgen. Hij klampte zich met zijn laatste krachten vast aan de handgreep, als hij los zou laten was het gebeurd. Zijn keel werd dichtgedrukt, hij voelde het duidelijk, maar kon niets doen.

Op dit moment klom Arie de Vleut de stuurhut binnen, als een bruingeel monster in zijn vetglimmende oliegoed. Ouwezeel zag zijn dekgast in een fontein van water verschijnen, terwijl het schip bijna een volledige rol maakte en hij tegen het dak van de stuurhut werd geworpen. Hij voelde zijn arm kraken.

De stem van de grijsaard galmde in zijn oren: “ Verlaat dit schip! Verlaat dit schip! Dit schip zal nooit meer varen, nooit, nóóit!”

“Help” gorgelde Ouwezeel half onder water. “Arie, help, o Heer sta ons bij…”

Het verhaal dat Arie de Vleut later vertelde, was nogal onsamenhangend. Hij had zijn schipper horen schreeuwen, maar er was ook nog een andere stem geweest die hem toeriep het schip te verlaten. Hij was er in geslaagd het roer te grijpen en de schuit weer op koers te krijgen, schuin tegen de oplopende zeeën in. Zijn schipper Ouwezeel lag roerloos op de vloer als een ouwe zak vodden en Arie dacht dat zijn schipper dood was.

Twee dagen later ging de storm liggen en Arie de Vleut liep de haven binnen, tot verbazing van alle eilandbewoners die het schip al lang hadden opgegeven.

Arie was er slecht aan toe, hij had een gebroken pols en het zeewater had zijn huid uitgebeten als een biefstuk in sodawater. Hij had een paar dagen niet geslapen en praatte wartaal over stemmen die hij had gehoord. De schipper was er nog slechter aan toe. Hoewel niet dood, bleek hij toch ook niet levend te zijn. Een zwakke hartslag was voelbaar, de pols was onnatuurlijk laag, en met een spiegeltje kon worden aangetoond dat hij wel degelijk ademde. Artsen stonden voor een raadsel. Ouwezeel was schijndood, stelden ze vast.

Vier dagen lag Jan Ouwezeel in de bedstee, zonder een vin te verroeren. Maar op de ochtend van de vijfde dag zag Kee, zijn vrouw, dat zijn mond open ging en dat zijn gezwollen tong pogingen deed om zijn lippen te bevochtigen. “Jan! “ riep zij en depte weer met de spons over zijn lippen, zoals ze de afgelopen dagen voortdurend had gedaan op advies van de dokter.

“Jan!!”

En Ouwezeel opende een oog, langzaam, en hij loerde met dat ene oog van links naar rechts en sloot het toen weer.

“Jan!!”

Kee voelde hoe het lichaam dat vrieskoud was geweest, langzaam warmer werd en lichte sidderingen trokken als waterrimpelingen onder de huid van armen en benen.

“Jan!!!!” Zij schudde nu aan zijn lijf en trok aan zijn armen.

Ineens kwam Ouwezeel een stukje overeind, alsof een hand hem opduwde. Verwilderd keek hij in de rondte en hij begon krampachtig met zijn armen om zich heen te maaien, terwijl hij onnavolgbare gebeden uitstootte.

“ God Jezus en Maria heb genade, heb genade…”

Merkwaardigerwijze knapte Ouwezeel daarna snel op. De volgende dag liep hij alweer rond en slurpte de kommen soep die Kee hem voorzette. En toen vertelde hij zijn verhaal, het onwaarschijnlijke verhaal van de verschijning in de stuurhut, de geest van de zonderling die hem bevolen had het schip te verlaten. Als men Ouwezeel niet uit de dood had zien opstaan, dan had niemand het verhaal misschien geloofd. Bovendien had Arie de stemmen ook gehoord, dus…

Maar nóg is dit verhaal niet ten einde.

Schipper Ouwezeel bleek geen nadelige gevolgen te hebben overgehouden van zijn schijndood zijn. Een paar dagen later zag men hem, alleen, met zijn schuit de haven uit varen. Op zich niet ongewoon, schippers gingen vaker een rondje maken rond het eiland, om de motor te laten proefdraaien na een reparatie of om zomaar even op zee te zijn. Het was een rustige Novemberdag en de waddenzee lag blak onder een waterig zonnetje. Vreemd genoeg sloeg het weer echter heel plotseling om en binnen een paar uur sloegen zwarte buien over het water dat grommend in beweging kwam.

Kee stond op de pier, met wijd opwaaiende rokken, maar Jan Ouwezeel was niet in zicht.

Drie dagen hield de storm aan.

Strandvonders vonden het scheepje, hoog op het zand gesmeten met spanten als hooggeheven armen stakerig in de lucht. Een wrak. In de half vergane stuurhut lag het lijk van Ouwezeel, blauw en gezwollen, met ogen die uitpuilden uit een van angst vertrokken gezicht.

Het kostte de lijkschouwer veel moeite om de vingers los te breken van zijn keel, die hij met beide handen in een ijzeren omklemming hield.1Z0-053

Polikliniek

De gang is grijs
Zoals de gezichten
Afwachtend starend
Naar blauwe deuren
Grijs het linoleum tot
Barstens toe gedweild
Langs de gekleurde lijn
Deuren openklappend
Rolstoelen vanzelf
Men komt en gaat
Zwijgend gevangen
In eigen gedachten
Dood of leven
Vraagt geen stem
Alleen het kind
Kan dwars door
Zware stilte springen
Breekt de lucht
Met klaterlach
Omdat een witgemutste
Vrouw in haar
Gezonde wang knijpt.

Christian Oerlemans
Rotterdam
29 maart 2004

Merkwaardige momenten langs de Portugese Kust

’s Nachts om twee uur komt Frans naar boven. We zitten dicht bij kaap Espichel, op weg naar Cascais. De Portugese Noord staat aardig door en de zee is rommelig. We stampen en kurketrekkeren er tegenin op de motor, met een mijltje of vijf. Het is aardedonker, nieuwe maan, helder zicht. Ik ga naar kooi.

Plotseling word ik vanuit mijn mooie diepe dromen op helse wijze gewekt. De motor loeit op volle toeren in zijn achteruit en de Noorderzon siddert in al haar voegen, een siddering die zich doorzet in mijn zenuwstelsel. “Stop!!” schreeuw ik, denkend dat we een complete serie kreeftenkooien in de schroef hebben hangen (al eens eerder gebeurd in Galicië). Ik spring in mijn blote kont naar boven waar mijn kompaan Frans de motor inderdaad stopt en zwijgend naar een lichtspel wijst als van een disco; het achterschip van een tamelijk forse visserman die met grote vaart van ons weg vaart.

“Die voer bijna over ons heen” zegt hij, terwijl hij een sigaret opsteekt. “Ik had hem de hele tijd keurig groen op groen, ging nog voor de zekerheid een halve streek bakboord uit, draait die gek ineens vol stuurboord uit en loopt godzijdank nog net voor ons over omdat ik vol achteruit sloeg”.

De rest van deze reis zijn we extra alert op de vaak onnavolgbare bewegingen van vissermannen.

De GPS, wie vaart er niet op? Hartstikke betrouwbaar nietwaar. Totdat we op de positie N 37 06.78 en W 08 58.19 ( ja, zoek het maar op) ineens geen GPS meer hebben. Error. Hè ook dat nog, we hadden al een accuprobleem gehad en de motor van de ankerlier doet het ook al niet meer en nu dit. Geen GPS. De avond valt, de ruwe rotsen lijken op een paar mijl ineens erg dichtbij. Maar goed, we hebben een handheld reserve aan boord, de Magellan 310. Pas nog gecheckt, nieuwe batterijen. Geen probleem dus. Maar, de Magellan blijft zoeken en zoeken en vindt eindelijk na acht minuten moeizaam één satelliet. Dan twee minuten later nog één. Ik weet dat hij er meestal binnen een paar minuten een stuk of acht negen oppikt, dus dit is raar. Zijn de satellieten uit de hemel geschoten? Terroristen? Het scenario is wel eens beschreven, de hele wereld vaart, rijdt, stuurt en vliegt op de satellieten, dus…
“Omkeren”, vindt Frans,”we kunnen tegen daglicht nog de baai van Baleeira bereiken…”

Omdat we toch een beetje onzeker zijn, om niet te zeggen nerveus, zo zonder GPS, zetten we de radio aan en de Marifoon, in de hoop op uitleg. Maar geen oorlog, geen onheilsberichten, geen paniek in de ether. Ik doe een testprogramma op de hoofd GPS; de melding is – internal error, satelliet check, 0 of 7- . Krijg nou wat!

Maar zie, de kleine Magellan begint nu ineens tot leven te komen, twee, drie, vier, vijf satellieten! En ja hoor, ook op de laptop verschijnen wij weer in beeld, na een kwartier hebben we acht satellieten en kort daarna zelfs negen. Positie N 37 06.22 en W 08 57.32.

Goede tip: houd deze posities in de gaten als je langs de Portugese kust vaart. Het ligt niet aan je GPS!

The “Atlantic Coasts of Spain and Portugal” published by the Royal Cruising Club Pilotage Foundation provides detailed information on all the harbours of the coast and is strongly recommended. It may be obtained from Imray Laurie Norie & Wilson or most nautical booksellers.

Wie langs de Portugese kust vaart heeft deze Pilot aan boord. Strongly recommended. Nu is er een haven waar elke toerzeiler likkebaardend voorbij zeilt, als ware het een onbereikbare droom: Vila Nova de Milles Fontes. Hannibal schijnt er al enthousiast over te zijn geweest. Een werkelijk riante riviermonding met stranden en baaien en rotsen en een lieflijk romantisch stadje met schilderachtige huizen en een kasteel, kortom, paradijselijk. Pracht foto’s in de Pilot. Daar wil je voor anker liggen, vlakbij de oude steiger waar vroeger de driemasters lagen.

In de Pilot is de monding goed beschreven en werkelijk magnifiek gefotografeerd vanuit de lucht. De “bar” is duidelijk zichtbaar, aan de zuidkant, met een nauwe noordelijke ingang, vlak onder een rotskaapje door, 2.20 m. bij LLWS (laag laag water spring). Bij voorkeur met opkomend tij te proberen en liefst met behulp van een doorgewinterde visserman die je de weg wijst. Geen aanrader voor bangerikken en ongeoefenden. Enfin, daar horen wij niet bij, het is mooi weer, nauwelijks wind en met behulp van die luchtfoto en “keen eyeball navigation” moet ons dit lukken. We kruipen exact volgens de aanwijzingen van de Pilot, met hulp van de GPS – hier perfect in orde- plus echolood en Frans in de preekstoel naar de doorvaart langs de “bar” waarbij je overigens akelig dicht onder dat rotspuntje door moet, volgens de zeilaanwijzingen. Het echolood wijst 4,5 meter, Frans ziet zand maar het lijkt diep, en dan boem. Een rollertje op de kont en boem boem. We stuiteren meter voor meter verder naar de “bar”. Aan de wal kennen we dit, maar hier is het minder leuk. Ik geef de motor een tandje meer en probeer richting de beloofde doorvaart te sturen, maar we bonken nutteloos in een onderwater zandstorm. Vol achteruit. Trillend, sidderend, kreunend ploegt de Noorderzon centimeter voor centimeter terug door het zand. En elke – weliswaar onschuldig lijkende – brandinggolf breekt in de kuip. Ik maak me zorgen over de hak, de roerkoning en de rest, waaronder de interkoeling die wel erg veel zand naar binnen krijgt lijkt me. Na een kwartiertje eeuwigheid beginnen we met grotere sprongen van bonk naar bonk te bonken en ineens zijn we los. Pfffft. We gaan voor anker en willen net een welverdiend fris vitaminesapje nemen als we zien dat de rubberboot, mèt buitenboordmotor, omgekeerd achter de Noorderzon hangt. Even vloeken, hoewel je zo’n rubberboot niks kwalijk kan nemen als je tegen de branding in achteruit vaart…Goed, geen vitaminedrankje dus, maar met gezwinde spoed in de inmiddels weer omgekeerde rubberboot springen en trekken aan het touwtje. Hoera, hij doet het! Zelfs beter dan ooit, meestal moet je vijf keer trekken, nu maar twee keer, zou zo’n 2takt Mariner buitenboordmotor van zout water houden? Ik vaar meteen maar even flink een rondje, tot zorg van Frans blijkt bij terugkomst, want ik heb noch riemen, noch reserve brandstof bij me. Hij ziet me honderden meters weg brommen en zwaait fanatiek. Ik zwaai vrolijk terug, want het motortje loopt prima. Zo inspecteer ik de “bar” en wat denk je? Die ligt niet meer aan de zuidkant, maar dwars voor de ingang aan de noordkant! Die mooie luchtfoto in de Pilot klopt voor geen vadem. Je moet helemaal langs de zuidkant varen, een paar meter van de wal, onder een stijl oplopende zandbank en dan ineens pal noord richting eerder genoemde rotspuntje…enfin, ik zal Laurie Norie en Wilson van de Pilot een mailtje sturen.

Maar, wat een plek!! Wij zijn het enige jacht in de rivier (wie durft nog na dit verhaal?) en we liggen op een reddingboeiworp van een restaurantje waar de Dourade vers is en de wijn koel.

Tot slot een anekdote die inhaakt op het “Merkwaardig voorval” dat gemeld werd door een zekere F. Visser uit Sneek, die onverlichte boten voor de Nederlandse kust bezig zag met verdachte handelingen, daarop de Kustwacht informeerde en als antwoord kreeg dat noch politie, noch kustwacht iets doet aan dit soort zaken…

Dat is héél anders in Portugal!

Wij voeren ’s nachts rond drie uur onder kaap Sagres (vlakbij Cabo Sao Vicente) en hadden – toegegeven – de marifoon niet op de luidsprekers staan om het geouwehoer van vissers niet te horen. Stikdonkere nacht, goed zicht, veel lichtjes waaronder een rode en een groene die samen recht op ons af komen. Wij stuurboord uit. De lichten draaien mee-vloekerdevloekvloek!- alweer een dronken visserman? Maar de lichten komen nu onwaarschijnlijk snel dichterbij en een duizend watt schijnwerper wordt op ons gemikt. Wij – niet kinderachtig – mikken terug met ons ook niet geringe schijnwerper. Dan komt de boot wel erg dichtbij; wij stoppen de motor en zien een Miami-Vice-achtige superspeedboot naast ons op drie meter afstand. Brigada Fiscal staat op de romp. Ah! Ik roep hen op met de marifoon, via kanaal 16. Ze sommeren ons te stoppen (hebben we al gedaan) en vragen bootnaam, schippersnaam, laatste haven enzovoort. Dan melden ze dat er een paar mannen bij ons aan boord willen komen. OK, goed, kom maar. Frans maakt gedienstig het hekje in de zeereling alvast open. Bij hen aan boord, in de helverlichte kajuit, zien we mannen bezig met opblaasbare zwemvesten. Ze gaan aan dek, waar op het achterschip op een soort lanceerplatform een grote rubberboot ligt. Die wordt te water gelaten, de mannen springen er in, ze hebben wapens bij zich. Fanatiek rukken ze aan het koord van de niet geringe buitenboordmotor, die geen sjoege geeft. Ze drijven af, verder en verder. Ondertussen staan de overgebleven fiscale politiemannen druk gesticulerend aan dek. Roeien! Is het commando. En de vier mannen pakken verrassend kleine plastic peddeltjes en peddelen over de klotserige zee naar ons toe. Dat duurt even. Maar, ze komen er en twee klimmen aan boord, gedienstig geholpen door Frans, die vindt dat je zulke mannen te vriend moet houden. Eén is de baas en doet het woord, hij is super beleefd en spreekt goed Engels. De vragenlijst is bekend, die krijg je in elke haven onder je neus. Of we wapens hebben? Andere uh…zaken? Nou nee, we zouden wel een paar leuke vrouwen aan boord willen hebben – zegt Frans. Ze kunnen er een beetje om lachen.

Mogen we het schip even van binnen bekijken? Natuurlijk. De stille vergezelt mij, maar van inspectie is geen sprake. Hij vraagt beleefd of het licht in het vooronder aan mag, ziet mijn slaapzak en knikt tevreden. Het is goed. Nog even een blik in de WC en bijna opgelucht vervoegt de politie-assistent zich weer in de stuurhut.

Hebt u problemen met de radio, vraagt de leider. Uh…nee hoor! We zeggen maar niet dat we de luidspreker niet bij hadden staan – schande!

De beide politiemannen nemen hoffelijk afscheid en wensen ons verder een plezierige vaart. Dat zal wel lukken, want het is een mooie nacht onder de kust van de Algarve, een van de buitengrenzen van Europa. We zien de superspeedboot als een raket aan de horizon verdwijnen op zoek naar die verdachte schepen, waarin de Nederlandse kustwacht kennelijk niet is geïnteresseerd.

Christian Oerlemans

Het Oosten nabij

Oost West,
Beter thuis.

Rokerig en beroet, gebroken beton, wegen opgelapt met plakken asfalt, het is alsof je de jaren 50 binnen rijdt.

Oostelijk Duitsland is nog niet bijgekomen van een halve eeuw proletarisch leven. Roestige fabriekscomplexe

n, eens de dampende trots van democratisch ondernemen, staan leeg langs overwoekerde spoorbaantjes en vergane emplacementen. Troosteloos verheffen woonkazernes hun grauwe muren boven haveloze straten waarin onkruid het enige groen is. Mensen die hier wonen zijn nog niet bekomen van initiatiefloos leven; geen potplantje, geen aangeharkt perkje, geen boompje voor de haveloze deur. De wereld van de Ossies toont ook ruim tien jaar na Die Wende nog ellende.

In deze wereld is de nadering van Berlijn een verbijsterende overgang.

Plotseling verrijzen trotse gebouwen langs smetteloze autowegen. Bouwputten wijzen de weg terwijl het levenstempo zich rondom lijkt te versnellen tot een hijgerig ritme van vernieuwing. Ontworsteld aan de destructieve somberheid van weleer, is de voorstad Potsdam terug in glorierijke dagen van een Keizerlijk verleden. Het paleispark van Sansoussi heeft oorlog en kaalslag overleefd en pronkt met een blinkend Chinees theehuis dat geheel in nieuw verguldsel is gezet. Het nieuwe paleis van de Pruisische heersers overweldigt als immer door monumentale praalzucht. De dans- en eetzalen liggen onafzienbaar onder de glazen kroonluchters, de grote Grottenzaal is bombastisch aangekleed, de muren zwaar van schelpen ornamenten en rijkelijk behangen met halfedelstenen. Hooghartige dames en heren hangen in de slaapvertrekken, waar het hemelbed troont met een overdaad aan zijden baldakijnen.

Hier hebben ze geleefd, de Groten uit dat machtige geslacht van Frederik, dat uiteindelijk met der Kaiser Wilhelm ten onder is gegaan. Nu wandelen hier de burgers over het ongemaaide gras, langs de priëlen, de ruiterstandbeelden en groteske lantaarns. Eeuwenoude bomen bezien de mens en spreiden vredig hun bladerdak over de nieuwe tijden. Zij zijn de overlevers; ooit waren ze met tweehonderdduizend aanwezig in het rijke natuurgebied tussen de Paleizen in Potsdam en Berlijn, verbonden door een keizerlijke laan die door dit “jachtgebied” voerde. Na de tweede wereldoorlog stonden er nog zevenhonderd, maar de natuur overgroeit de historie en na vijftig jaar is nauwelijks nog voorstelbaar dat hier bommen vielen, hoewel het wild in dit gebied – dat ook nu nog dierentuin genoemd wordt – grotendeels verjaagd is door auto”s.

Geen stad bouwt zo gedreven aan de toekomst als Berlijn. Dit is het paradijs voor architecten; zij bouwen de glazen tempels van het Wirtschaftswunder, gedurfd en groots als in de keizertijd. Van de Muur rest nog slechts een kilometer monument, beschermd door hekken om verdere afbraak door souvenirjagers te voorkomen en Checkpoint Charlie is een toeristische filmlocatie in een smalle straat, waarin nog de grauwe zweem van verleden tijd hangt. Over de Ku”damm razen cabrio”s, bij de stoplichten gieren de banden want Berlijners willen als eerste weg zijn. De droom van Bismarck is uitgekomen; Berlijn heeft zijn Champs Elysees die het origineel naar de kroon steekt, waar trendy modehuizen en juweliers rijkdom en voorspoed etaleren.

Berlijn is de stad van groot en groei, stad van Axel Springer die zijn “Goldfinger”, goudkleurige kantoorkolos van zijn imperium, vlak achter de Muur liet optrekken om de Ossies te tonen hoe goudglanzend het leven in het westen was. Deze Ossies zijn inmiddels zelf Wessies geworden en worstelen om hun voormalige kaalgeslagen pleinen als Potsdammer Platz en Alexander Platz op te stoten in de vaart der vooruitgang. Grauwe woonkazernes, het symbool van democratisch wonen, worden afgebroken om plaats te maken voor spiegelend glaswerk dat naar de hemel reikt. Vlak bij de geheel herstelde Reichstag troont het laatste grote monument van voorbije ellende, een gruwelijke reuzendoos van vaalbruin glas, aangevreten door betonrot en gezegend met 300 ton asbest. Eens stond hier het barokke paleis van de Vorsten, Charlottenburg, dat meedogenloos werd neergehaald om plaats te maken voor het sombere volkspaleis van de tirannen onder democratisch vaandel. Op een dag zal het ineenstorten, zoals het rijk van Ulbricht en Honecker, maar niemand weet wat er voor terug zal komen, hoewel een actiegroep breeduit lobbiet voor herbouw van de keizerlijke praaldoos.

Verlaat Berlijn over de moderne ringweg. Nog staan hier de vervallen fabriekscomplexen en zelfs een gammele tribune van waar het volk ooit de parade van de macht mocht aanschouwen. De doorgang wordt regelmatig onderbroken door bouwputten en omleidingen over oude stukken, waarbij zelfs een moderne auto hevig op z”n onderstel krijgt, een wonder dat de Trabi”s en Lada”s op deze wegen wisten te overleven. Eenmaal zuid van Berlijn op landelijke wegen met schaars verkeer rijdt men terug naar de Middeleeuwen. Aan de Poolse grens verrijst Görlitz, duizend jaar geleden het belangrijkste handelsknooppunt tussen de Hanzesteden en Venetië. Na jaren van respectloze verwaarlozing wordt de historie hier met heftig doorzettingsvermogen hersteld. De straten keurig in de keitjes, de pleinen opgeschoond en de statige handelspanden in de steigers. Vriendelijke mensen hebben vrije neringen geopend en de monumentale kathedraal met middeleeuws kansel wordt trots getoond door een blije zestiger die zijn geschiedenis kent en in 1992 voor het eerst het wonder van eb en vloed heeft meegemaakt aan de Noordzeekust. Ja, Görlitz was eens een rijke stad, de panden getuigen hier nog van, hoewel de meeste nog vervallen en vermoeid. Bewijs van voorbije rijkdom is eveneens de aanwezigheid van het Franciscaner klooster, want deze bedelmonniken leefden uitsluitend in steden waar het geld voor het oprapen lag.

Vanuit Duitsland Tsjechië binnenrijdend, wordt men welkom geheten door Karin, Laila, Monika en de rest. Langs de doorgaande route nummer 9 naar Praag hebben deze ondernemende vrouwen hun pensions gevestigd. Genoeg warme adresjes, maar niet voor de passant die alleen een bed zoekt voor de nacht. Eindelijk echter is daar dan toch weer dat kleine bordje met het bedje, dat ook in deze landen reizigers de weg wijst naar een slaapplaats. Een half uur lang leiden de bordjes richting landinwaarts, door woeste wouden, langs bloeiende koolzaadvelden, weitjes vol bloemen en diepe meren waarin op de karper wordt gevist. Hier ligt Pension Raj, midden in nergensland, waar alleen vogels lawaai maken en een kamer met ontbijt maximaal 40 Euro kost. Een interieur in oudbruin en vaalgeel, veel hout, veel vriendelijkheid, maar ongestructureerde bediening zoals zo vaak in deze gebieden. Het avondmaal met een fles regionale wijn erbij kost 12 Euro per persoon. De radio staat hard op Skyradio in het Tsjechisch.

Dichtbij Praag – Zlata Praha, ofwel Gouden Praag – wordt de wereld westerser. De weg wordt snelweg, minder Skoda, meer BMW en Mercedes, de stad is omringd door woontorens uit de oostblokken-bouwdoos, als verdedigingswerken tegen reizigers die de pracht van het voorbije verleden trachten te vinden. Maar, voorbij deze ring opent zich het hart van de Gouden Stad, gevleid langs de oever van de Vltava ( Moldau op z’n Duits). Verbijsterend is de aanblik van zoveel Barok en Rococo, van zoveel goud op de gevels en in de namen van oude café”s als Gouden Tijger, Gouden Anker, Gouden Ster, Vos, Muis, Slang, Druif – herinneringen aan de goudkoorts van Keizer Rudolf die eind 16e eeuw als Koning van Bohemen van het Habsburgse hof in Madrid kwam en Spaans, Duits, Italiaans, Latijn en na korte tijd ook Czech sprak. De geest van Rudolf leeft nog in de oude kasseien en in de sierlijke bestratingen van zwarte en witte kinderkopjes, naar het voorbeeld van Madrid.

Praag is in tien jaar veranderd van een sobere historische plek in een dure en mondaine stad. Langs de romantische oevers van de Vltava (Moldau) pronken luxe restaurants en fancy terrasjes, Smetterna zit daar in volle bronzen glorie bij de Karelsbrug en verderop zijn de grote modemerken neergestreken in de schitterende Jugendstil panden, waarvan de sierlijke gevels zijn opgepoetst. De schilder Mucha, die beroemd werd met zijn theaterposters voor Sarah Bernard, is overal aanwezig, originele schilderijen van hem hangen zelfs aanraakbaar in theaters en café”s. Praag leeft en is letterlijk verguld met zijn vrijheid, Boheems glaswerk fonkelt in elke etalage, gamecafé”s en casino”s huizen in historische grandeur, zoveel glas in lood, zoveel Art Nouveau. En aandoenlijke trammetjes.

De oude Karelsbrug met de middeleeuwse verdedigingstoren roept Florentijnse gevoelens op, met de rijen beelden, de drommen toeristen, de stalletjes en de kunstenaars. Tot de 19e eeuw was dit de enige brug, al meer dan vijfhonderd jaar bekend als de Stenen brug, maar toen vernoemd naar Karel IV, die evenals alle andere Koningen hier overheen werd gedragen om te worden bekroond (of begraven) in de Praagse Burcht aan de overzijde. Ridders hielden hier steekspel toernooien, ketters werden hier opgehangen, de SS hield hier parades evenals later het communistische marionettenleger.

Praag is een dure stad; voor een fles van hun eigen wijn betalen de stedelingen ruim drie keer zoveel als de mensen op het land, op een half uurtje rijden van Praag. Voor de bezoeker is het een avontuurlijke stad, want in elke gevel schuilt een kunstzinnige verrassing, een fraai stukje beeldhouwerk, een schildering, een raam of deur van ongekende vormschoonheid. Natuurlijk, er zijn de monumenten, de Praagse Burcht, de toeristische trekpleisters zoals ook inmiddels de Joodse wijk met de nieuwe oude synagoge van 1000 jaar oud en de begraafplaats, waar men in de rij moet staan voor een kaartje van 6 Euro. Maar bovenal is er de levendige stad van de Fin de Siècle die je omarmt met warmte.

Praag uitrijdend, verandert de tijd. Men rijdt terug, jaar na jaar, over asfaltplakken die nauwelijks de gaten vullen in de lappendeken die weg heet. Tegen de heuvels ligt Kutna Hora, de zilvermijnstad, eens de tweede stad van Bohemen waar in de middeleeuwen het Praagse groschen werd geslagen dat in heel Europa geliefd betaalmiddel was. Hier werd uit de zilvermijnen de rijkdom opgeschept voor het goud van de talloze kerken. De grote kathedraal waar een oud vrouwtje bidt, toont fresco’s van duizend jaar oud en de monumentale Gothische kerkstoelen, als een rij miniatuurkathedralen naast elkaar, zijn al duizend jaar in gebruik, terwijl in de machtige biechtstoelen al duizend jaar om vergeving is gevraagd.

Barok heeft ook hier de Gothiek overwoekerd, zoals in de meeste kathedralen en aangrenzend hebben de Jezuïeten 300 jaar geleden de halve oude stad gesloopt voor hun megalomane optrekje met uitzicht over stad en land. Een kilometer vensters boven een terras waarlangs gruwelijke beelden de wacht houden. Erachter enkelbrekende keienstraatjes waaruit de Romeinen ogenschijnlijk net vertrokken zijn, uitkomend op verrassend ruime pleinen met plaveisel van witte en zwarte kinderkopjes in barokke motieven. Er hangt nog de grandeur van vroeger, ernstig in verval geraakt maar nu als toeristische attractie weer in de steigers gezet.

Verder over slingerende tweebaanswegen, langs de oude dorpen waar naast fin de siècle panden roestige fabrieken zijn gegroeid, waar oude kloosters zijn omgevormd tot werkplaatsen, de riante binnenhoven volgestapeld met kisten en kratten en hier en daar een half gesloopt vrachtwagentje.

Hradec Kralové is ook een stad van oud en nieuw. Voorbij de woonkazernes en industriecomplexen met hoge schoorstenen als erecties van vooruitstrevendheid hobbelt de reiziger over de kasseien de middeleeuwen binnen; kathedraal en handelshuizen rondom het aloude marktplein. Het hotel dat hier de vlaggen heeft uitgestoken om de restauratie te vieren rekent ineens zomaar 100 Euro voor een kamer, zonder dat de larmoyante receptioniste enige interesse toont in eventuele klandizie. En voor dit geld mag men geen portier of kofferdrager verwachten..

In een dorp als Kostelec daarentegen volgt men het bordje met bedje en komt via moeilijk begaanbare landwegen bij een vervallen camping annex motel uit de gloriejaren van het Tsjechisch communisme. In het rokerig bierlokaal zitten forse mannen in hemd en sportbroekje zwaar te dampen met een schuin oog op de televisie hoog in de hoek en op de geblondeerde dames die het bier verzorgen. Met veel lawaai wordt een grijsaard uit een aanpalend kantoortje gehaald, waarin hij zich had ingegraven tussen bergen papier, achter een oude computer. Hij blijkt de hotelhouder en schat ons met keurende blik op de vraag of er een kamer vrij is. Met enige aarzeling meldt hij dat een tweepersoons kamer 15 Euro per nacht kost. Exclusief ontbijt voegt hij er haastig aan toe als hij merkt dat het bedrag niet afschrikt. De smalle kamer op de etage, uitgevoerd in schrootjes en bruine verf, heeft zowaar een douche en bereidwillig sleept de man de twee bedjes naast elkaar voor tweepersoons comfort. Maar, het is schoon, hoewel de beddenzak gevuld lijkt met klonten verharde kapok. Bovendien is de oude is niet te beroerd om hijgend de koffers omhoog te slepen en twee grote bloembakken te verplaatsen opdat de auto veilig komt te staan. Ouderwetse gedienstigheid, die ook de volgende ochtend blijkt als hij een ontbijt heeft neergezet, waarvoor hij 1,50 per persoon in rekening brengt. De rook van de vorige avond is vrijwel weggetrokken en de omgeving blijkt een vakantiekiekje, met stromend beekje en spiegelend meertje waarin de rokende hemdmannen zijn gaan vissen. Zij betaalden vast minder dan 15 Euro voor hun kamertje.

De wegen naar de Poolse grens in het golvende land van Moravië, zijn nieuw. Schoon tweebaans asfalt voert door velden met bloemen en oeroude bossen. Elk dorp heeft hier z’n eigen fin de siècle villa’s in verval, naast de fabrieken en talloze Auto Bazars die de nieuwe tijd etaleren. Er zijn meer Auto Bazars dan enige andere vorm van bedrijvigheid, vaak gecombineerd met een Motorest waar voor weinig geld basiscomfort voor de nacht wordt geboden. Gezelligheid is er niet, geen vrolijke uitspannning te vinden, geen terras langs de weg. Het is Auto Bazars of leegheid. Wees niet teleurgesteld, want àls er een terras langs de weg is, temidden van de leegte, dan is het vervallen, verbrokkeld, vergaan en de koffie smaakt nergens naar. Er verwijst een verweerd bordje naar een natuurgebied, een wandelpad, waar het volk gezond mocht recreëren. Bediening mag geen naam hebben, tafeltjes groezelig, asbakken met oude peuken, maar wel neringziek; wilt u nog koffie, water, wijn, bier? Enorme lege parkeerplaatsen waar wellicht vroeger de volksbussen aankwamen. En in de w.c. geen water, niet om door te spoelen, noch om handen te wassen.

Diep doorgedrongen in het hart van Tjechië valt het niet mee om vrolijk te blijven. Het is dat de vogels er zo luid fluiten, het compenseert de stilheid van de troosteloze stadjes met de verlaten pleinen en de sombere winkels met de grauwe kleuren van het verleden.

Maar dan ineens staat daar als een pauw, een pronkend stukje nieuwe tijd in geel of rood en roze. Beroete fabrieksschoorstenen verschuilen zich achter dikke bladerdekens van de kastanjebomen en om de hoek zitten jonge mensen op een westers terrasje terwijl verderop kleurige kinderen op inline skates de slecht geasfalteerde straat doorkruisen. Verandering is op sommige plekken sterk voelbaar, vooral langs de spoorbanen in de steden met stations. Hier staan de toonbeelden van voorbije rijkdom, hier kwam de stoomtrein voorbij die de wereld ontsloot, hier staan de wulpse Jugendstil panden met levendig geornamenteerde gevels, hoog boven de grauwe onderstukken. Onder roet en vuil gloort nog de Belle Époque, hoewel achter verveloze vensters de armoe woont en de winkels aan de straat hun schutkleuren van bruin en grijs nog lang niet hebben afgeworpen. Maar toch; hier ontstaan de kleinschalige vernieuwingen, kleurrijke verwachtingen van enthousiaste jonge mensen die ook op de gezichten van de bedrukte ouderen een kleine glimlach teweeg brengen. Buitenlanders zijn hier zeldzaam, worden schuchter aangesproken door jeugdigen die hun Engels willen oefenen en graag het menu vertalen, dat in deze streken uitsluitend in het Tjechisch is opgesteld. Bij elk gerecht nauwkeurig het gewicht in grammen, een overblijfsel uit tijden van schaarste, hoewel ook nu van overvloed nog geen sprake is. Er is weinig keus, voor weinig geld; een hoofdgerecht voor honderd kronen, zeg maar 3 Euro. Wie van champagne houdt kan hier flink uithalen; een fles Boheemse brut voor 6 Euro. Geen Tjech die het hier drinkt voor zo’n prijs..

Op reis.

Duizend mijl van huis

Hebben de meisjes

Tattoo’s op hun schouder

De jongens dragen petjes

En T-shirts

Met laag hangende broek

Een oude vrouw in nette jas

Heeft een hoedje opgezet

En de langharige man

Protst in glanzend sportpak

Daar schuift de oude man

Met opgeheven hand voorbij

Verjaagd van het terras

Waar hij de rijkdom ruikt

Van wijn en bier dat gewoon

Smaakt zoals wij thuis

Gewend zijn

Is er iets veranderd?

Even afrekenen?

De ober spreekt mijn taal niet.

Ver weg, 2003

In Polen gekomen ontmoet men vaak mensen die geld verlangen. Afgezien van parkeerwachters zijn dit ook politieambtenaren. Zij verstrekken een nutteloos zegeltje of een soort bonnetje tegen geringe vergoeding (zeg honderd Zloty) zodat men mag rijden of parkeren op wegen en in straten waar de Polen ook rijden of parkeren. Het kapitalisme is met veel vlaggen en wimpels omarmd, langs de doorgaande wegen is het een kermis van reclameborden, met talrijke benzinepompen en nog meer Auto Bazars dan in Tjechië. Uiteraard vele Polonezen op de weg (wie kent het automerk nog?), evenals Lada’s en Skoda’s, maar toch ook genoeg indrukwekkende 4-wheeldrives van Mercedes en BMW. Veel moois valt er in het land niet te ontdekken. De autobanen zijn goed aangelegd, de secondaire wegen vergen veel geduld en goede vering, de tertiaire wegen dient men te mijden, tenzij men van ongerept landleven houdt.

De attractie van Polen is Krakov. Een wonder van ongerepte Middeleeuwse cultuur, met bijna Florentijnse grandeur rond de lakenhal op het prachtige marktplein met de honderd terrassen en de dominante kathedraal. Maar ook hier heeft het kapitalisme toegeslagen; de consumptieprijzen zijn eveneens van Florentijns niveau en langs de terrassen lopen bloemenmeisjes van een jaar of twaalf die de Engelse en Duitse handelstaal reeds machtig zijn en voor één roos 10 zloty (2,5 Euro) rekenen. Zij hebben dikke bundels bankbiljetten in grote boerenportemonnees die ze, zoals zij zeggen, van hun moeder hebben meegekregen en zij proberen steevast te weinig wisselgeld terug te geven. Intussen komt er dan een zingende processie uit de Heilige Maria kerk, veel witte gewaden en reuzenkaarsen. De gebeden schallen middels microfoon en vier luidsprekerzuilen die worden meegedragen, dreunend langs de terrassen waar de genietende medemens door godvruchtige volgelingen misprijzend wordt bekeken. Polen is een land van geld èn God. Er wordt veel gebeden in de maar liefst 144 kerken met hun vaste bedelaars op de stoep en op elke hoek van de monumentaal verwaarloosde straten vindt men een apotheek, wellicht een gevolg van het leven onder de rook van de Nova Huta staalfabrieken, die ooit bewust aan de voet van het oude Krakov zijn neergezet om de mensen erop te wijzen dat de middeleeuwen voorgoed vervangen waren door modern communistisch industrialisme.

Hoog boven Krakov torent de berg Wawel, met de meest protserige kathedraal van het westelijk halfrond. Door de eeuwen heen kreeg elke bisschop zijn eigen kapel met marmer en goud in Barokke overmaat. Er tegenaan gebouwd staat het paleis dat herinneringen oproept aan het Alcazar in Sevilla. Tickets worden dagelijks in beperkte oplage verkocht, enigszins naar willekeur van de sjachrijnige cassière, dit om teveel slijtage van de paleiselijke vloeren te voorkomen. Zoals in alle Oostbloklanden wemelt het er van de schoolkinderen, die eindelijk in vrijheid aanschouwelijk onderwijs krijgen in hun geschiedenis welke onder het communistisch regiem niet bestond. De geschiedenis van Hans Frank, de terreur gouverneur van de Nazi’s die dit paleis ook heeft bewoond, wordt hierbij overigens wijselijk verzwegen. Hiervoor moet men naar Kazimiersk, de oude joodse wijk, of beter gezegd nederzetting, die zijn naam dankt aan de koning die er in de 14e eeuw zijn privileges aan gaf. Eeuwenlang woonden hier joden en katholieken, gescheiden door een muur, totdat de laatsten in de 18e en 19e

eeuw werden verdrongen door meer en meer immigrerende joden op zoek naar een vrijplaats. Kazimiersk groeide uit tot een mooie joodse stad, met eigen raadhuis, marktplaats en vele synagoges, maar werd door Nazi’s en communisten grondig geslecht. De film Schindlers List, hier deels opgenomen omdat de fabriek vlakbij staat, heeft Kazimiersk opnieuw op de kaart gezet. Artistieke wijken bloeien op, met trendy bars en warme joodse restaurantjes waar als vanouds karper in gelei en gefillte fisch worden geserveerd. De Grote Synagoge, zo vaak ingestort, verwoest, gebroken en weer opgebouwd, is nu een museum dat vertelt hoe armoe er vroeger uit zag in dit deel van Krakov.

Czestochowa, een uurtje noordelijk van Krakov, herbergt het spirituele hart van Polen: Jasna Góra het bedevaart-oord waar de zwarte Madonna huist in haar kapel binnen de enorme basiliek met aanpalend klooster. Op een parkheuvel torent hier een katholieke burcht, letterlijk, want de toren is de hoogste van heel Polen (100 m ). Het is een ommuurd complex, waar omheen armoedige huisjes en winkeltjes gegroepeerd liggen. Bedevaartgangers logeren in Dom Pielgrzyma, een heel groot en sober gebouw met koperen dak, dat achter het klooster ligt. Het begrip hotel past nauwelijks; de gast wordt aan een soort stationsloket ontvangen en krijgt een van de duizend kamertjes toegewezen, als het hotel tenminste niet is volgeboekt… Er hangt de sfeer van een streng internaat, of beter nog, een klooster. Gangen van granito, etages vol gangen, trappen, deuren. De kamer is smal, met links voor en rechts achter een brits. Schoner dan schoon, schoon en fris met een heel aardige badkamer. De prijs is afgestemd op Poolse bedevaartgangers, die hier met busladingen tegelijk worden aangevoerd. De enorme parkeerplaats wemelt van de communiemeisjes en in de snackbar kunnen gemakkelijk een paar honderd vrome mensen op de harde eikenhouten banken en stoelen een plaats vinden. Een vreemde omgeving; marmeren vloeren, een eigentijds uitreik buffet uitgevoerd in eikenhout, efficiënte plastic tafelbladen, een gigantische Cocacola automaat en achter gordijnen een ietwat opgewaardeerd gedeelte waar uitsluitend priesters en nonnen mogen eten. De plaats Czestochowa is even bizar; er is nauwelijks een restaurant te vinden, het Mercure hotel is the place to be, de alléé waar de Kurfürstendam en de Champs Elysées twee keer in kunnen, is aan de ene zijde begrensd door de bedevaartstoren en aan de andere zijde, vele kilometers verderop, door bijna even hoge fabrieksschoorstenen. Tegenover de fancy winkel van Max Mara staan armoedig geklede Polen met plastic tasjes op de bus te wachten…

Richting Slowakije verlaat men Polen via de wintersportplaats Zakopane.

Een luxe wintersportplaats, zelfs naar onze westerse begrippen. En bovendien echt wintersport-achtig; versierde houten huizen, overvloedig houtsnijwerk, restaurants in berghut-stijl, muziek tussen Jodel en Zigeuner, witte pofbroeken met borduursels, brede riemen, dirndelachtige meisjes in lange rokken, precies zoals de wintersporter dat graag ziet. Het eten is niet best, de wijn duur en niet te drinken, maar gelukkig vinden we daarnaast ook Mcdonalds en de Colonel van Kentucky Fried.

Zakopane binnenrijdend wordt men toegewuifd door tientallen mensen, mannen en vrouwen, met bordjes waarop de tekst Pokoje. Dit betekent ‘kamer’. In elk huis kan men een kamer huren, veelal op zolder, voor rond de 25 Euro en voor dat bedrag is de verzorging recht hartelijk. Eveneens opvallend in deze streek zijn de bordjes Pantovle en Klapsky Sandaly, ook bij vrijwel elk huis. De huisvlijt bestaat hier kennelijk uit de de productie van pantoffels en klapsandalen..

Komend uit Polen is het opmerkelijk hoe schoon en fris Slovakia is. Er zijn nog veel paarden op het land aan het werk, versierd met pluimen. En de leegte is enorm. Het valt op dat de wegen prettig en nieuw zijn en de benzine goedkoop: Slovnaf een woord om niet snel te vergeten. Helaas echter zijn de fabrieken, die in buurlanden al lang zijn afgeschreven, hier nog volop rokend in bedrijf, terwijl de koffie nergens op lijkt.

Ach, dan is daar Levoca, een nog volledig ommuurd stadje uit de middeleeuwen en sindsdien niet gegroeid. Een lome slaperige sfeer, een schitterend groot plein met renaissance gebouwen versierd met Italiaanse grafiti schilderingen, meestal verwaarloosd, maar hier en daar al opgeknapt en opgefrist. Een poort voert over een vloer van houten kopjes, een glanzend pad, eeuwen lang gepoetst door schoenzolen, naar een duizend jaar oude binnenplaats. Een straat van afgesleten keien, nimmer opgelapt, onder balcons in renaissance stijl waar armoedig wasgoed hangt tussen het kunstig houtsnijwerk. Anno 1630 is nauwelijks leesbaar in gebarsten steen, ernaast een schamel plaatje met het jaartal van restauratie, 1970… Toen zijn kennelijk de electriciteitskabels in de oude muren ingehakt, zonder afpleistering, toen is wellicht de waterput vernieuwd. Hier wonen de armsten in een uniek monument, tegenover de 15e eeuwse kerk van Sint Jan, waarin de kunst van Meester Paulus (Majster Pavol) kenners trekt uit heel Europa. Tientallen altaren met prachtig geschilderde triptieken, kerkbanken met jaartal 1612, stripverhalen in fresco op de stucwanden en onder het ornamentale houten kansel een levensgroot in hout gesneden beeld van Mozes met de 10 geboden, Hebreeuwse teksten in een Katholieke kerk, sinds mensenheugenis onaangeroerd tenzij voorzichtig met een stofdoek. Deze kerk is alleen op vastgestelde tijden voor cultuurzoekers toegankelijk in het bijzijn van een schuchtere kerkbewaarster, die aan de overzijde kantoor houdt. Zij opent de hekken, de enorme deuren en ontsteekt in de duistere gotische gewelven hier en daar een lamp, die zij overigens na exact een half uur weer uit doet. Electriciteit is hier een kostbaar goed en wordt alleen gebruikt voor de enorme ventilator die oorverdovend raast in de kerkelijke ruimte teneinde de kostbare kunstschatten van lucht te voorzien. Het is ongelofelijk dat in deze museale omgeving met miljoenen aan kunstschatten nog gewoon de mis wordt opgevoerd voor het arme Slowaakse volk, gewoon zoals het eeuwenlang is gedaan. De ventilator zal dan wel worden uitgeschakeld.

Iets verderop staat het Hotel Satel, met vier sterren liefst. Een oase van westerse rijkdom in dit vergeten stadje, gebouwd rond zo’n authentieke middeleeuwse binnenplaats. Hier echter zijn de renaissance bogen en ornamenten schitterend gerestaureerd, de vloeren in natuursteen vernieuwd, de pilasters glanzend en de waterput omhangen met bloeiende geraniums als pièce de resistence. Hoe schril is het contrast met de binnenplaats van het vervallen pand ernaast.

Slovakia.

Het land is groot en leeg

Tussen de bergen

Tegen de einder rijzen

De rokende schoorstenen

Leggen mist over het groen

Waarin de kerkjes bloeien

Bij feestelijke hoven

Kunstige bloemenvelden

Vol vrolijkheid

Die het leven nooit gaf

In het grote lege land

Tussen de bergen.

Het platte land van Slowakije is ruim, de wouden woest en ongerept, de wegen goed verzorgd. De inheemse automobilisten rijden echter als Polen, onbehouwen, hard, ze geven geen voorrang, kleven aan de kofferbak, halen rechts in. Ze zijn verrukt van de moderne autotechniek na jarenlang sukkelen met de Skoda. Onderweg passeert men veelvuldig grote slordige zigeunernederzettingen, herkenbaar aan veel en veelkleurig wasgoed en evenveel volk dat ogenschijnlijk doelloos rokend rondhangt, donkere mensen gezegend met veel fotogenieke kinderen die uitsluitend tegen betaling fotografeerbaar zijn.

Dan is daar Kosice, op een half uurtje van de grens met Oekraïne. Na Bratislava tweede grootste stad en hoofdstad van Oost Slowakije en kort na de 2e wereldoorlog enige tijd hoofdstad van het toenmalige Tjechoslowakije. Het belangrijkste hotel heet Hotel Slovan, goed gesitueerd nabij het mooie oude centrum, zakenhotel in Oost Europese stijl, met veel bruin glas en sombere natuursteen, maar ook met Casino en Internetcafé, een aardig terras voor de deur en een bewaakte parkeerkelder voor de auto. Een Hilton-achtige kamer kost hier 70 Euro per nacht zonder ontbijt, maar voor slechts 3,5 Euro kan men zich te buiten kan gaan aan een viersterren ontbijtbuffet. Het hotel is druk bezet, veel zakenmensen en trendy partygangers.

Het oude centrum van Kosice is ook alweer van een ongekende renaissance pracht, met een stadstoren uit de 16e eeuw. De oude panden zijn verwaarloosd, maar prachtig en worden nauwelijks als monument beschermd. Tussen de pilaren van een romantische omloop zijn op de muren nog geschilderde wapenemblemen en helmtekens van de edelen uit vroeger tijden herkenbaar, verliefden hebben er een hart in gekrast en hier en daar heeft de verfspuitbus verwoestend werk gedaan. Komend uit een wereld van gekoesterde monumenten staat de westerling in deze streken vaak versteld over de nonchalance waarmee men het erfgoed behandelt. Geldgebrek jawel. Maar het lijkt soms ook op respectloosheid.

Zondags in Kosice.

De kathedraal is vol

Gouden altaren aanbeden

Geknield in zondagse kledij

Meisjes als prinsesjes

Jongetjes in zwart en wit

Bijbel in de knuist geklemd

Voldaan de paters Jezuïten

Waar in de nacht

Het bier nog vloeide

En mannen tegen de zijbeuk

Hun water lieten lopen.

Mei 2003

Over de grens, in Hongarije, wordt het leven lieflijker en bloemrijker, de wegen zijn gezoomd met bomenrijen, de Acacia’s staan er rijk bij, de perkjes zijn gemaaid en in de tuintjes van de kleine dorpshuizen bloeit het optimisme. Het land ligt golvend en vruchtbaar onder de hoge hemel en wordt bewerkt door donker geschroeide mannen en vrouwen met hakker en ander handgerei. In de dorpen staan frisse blauwe waterpompen om de honderd meter langs de weg, want de waterleiding komt nog niet aan huis, evenmin als de riolering trouwens. Hier in het Noorden ligt Tokaj, beroemd om de – met name- zoete wijnen, een frisgewassen stadje, met lieve straatjes en een schoon plein waarop gegroefde oude wijnbouwers op een bankje in de schaduw hun wijnlatijn uitwisselen. Tokaj is al sinds de 17e eeuw een centrum van wijnbouw, dus aan oude verhalen geen gebrek. Opvallend troont hier een reusachtige synagoge, die de vier of vijf kerkjes in de schaduw stelt. Ook opvallend is dat in de vele wijnwinkels de Tokajer beslist niet (meer) goedkoop is, een mooi flesje met 5 ‘puttonyos’, rijp en droog en zoet, doet al gauw 20 Euro en kistjes van honderden Euro’s zijn niet zeldzaam.

Verder het land in, door de Pusta’s die even uitgestrekt zijn als hun reputatie en langs afwisselende donzige coulissenlandschappen, voelt de reiziger zich welkom, hoewel de taal onbegrijpelijk en onuitspreekbaar is. Op de kruispunten van de romantische landwegen staan wegwijzers in vooroorlogse stijl met flappen van een meter lang, opdat ze plaats bieden aan de tientallen klinkers en medeklinkers die er in onnavolgbare volgorde op getekend staan. De namen van de dorpjes zijn groter dan hun inwoneraantal. Richting Budapest passeert men Eger, alweer een beroemd wijngebied, met hoog op de heuvel het fort dat in de 16e eeuw het langst stand hield tegen de oppermachtige Turken. Hier vochten 2000 dappere Magyaren tegen 50.000 Muzelmannen die uiteindelijk na vijftig jaar overwonnen en hier een hoge spitse minaret plaatsten als een waarschuwend opgestoken vinger.

Hongarije is een wijnland en Eger van ouds her een centrum, met honderden wijnkelders uitgehakt in de krijtachtige rotsen. De meeste van deze kelders zijn nog zeer authentiek; er huist een oud mannetje of vrouwtje in het duistere en vochtige gewelf teneinde de wijnkopers te laten proeven, waarna gekochte wijn wordt geleverd in plastic containers of verzamelde frisdrankflessen. Langzaam komt hier het toerisme op gang, voor de grotten worden luifeltjes getimmerd, een simpel terrasje met houten banken, een parkeerplaats voor de touringcars. Dicht bij Eger ligt de wonderlijkste watersportplek van Hongarije, zonder aanwijzingen van inheemsen niet te vinden. Het is een bron die, naar men zegt, reeds door Romeinen en Turken werd gebruikt voor een heilzaam bad. Tegen de helling van een heuvel heeft zich een enorme stomende schuimtaart van kalksteen gevormd, waaruit water van 40 graden opborrelt, dat middels eenvoudige plastic goten en pijpen naar twee gemetselde bassins wordt geleid. Een grijsaard in een houten hutje verkoopt de goedkope toegangskaartjes, er staan wat houten picnictafels en bankjes, er is een éénpersoons kleedlokaaltje, er zijn stenen vuurplaatsen en een kraantje voor fris bronwater. Een knorrig vrouwtje verkoopt ijs en frisdrank en typische broodjes. Men ligt hier rond de bassins of er in, staat onder de hete stralen die van de krijtrots stromen, kromme oude mensen, minder validen, maar ook schoolkinderen die per bus worden aangevoerd. Het schijnt dat deze unieke plek waar gewone mensen gezondheid zoeken, inmiddels is opgekocht voor de bouw van een viersterren kuurhotel. Dat is de vooruitgang.

Hongaren geloven in de vooruitgang, ze zijn ervan overtuigd dat het leven beter en beter wordt, zeker na de toetreding tot de Europese Gemeenschap in 2004. De Euro is bij voorbaat reeds omarmd in alle winkels en hotels en hun trotse stad Budapest doet niet onder voor de dynamiek van Parijs of Berlijn. Een wereldstad waar het verkeer dag en nacht voortraast over driebaans boulevards, langs machtige pleinen en door imposante straten. Er wordt hard gewerkt aan de restauratie van de prachtige panden, in neo classisistische en renaissance stijl gebouwd tijdens Hongarije’s gouden periode, na de vrijmaking van de Habsburgers, eind 19e eeuw. Het oude asfalt dat nog niet zo lang geleden slordig over hardstenen stoepen is gekwakt, wordt verwijderd en door sierlijke steentjes vervangen, merkwaardig poepgele klinkers maken plaats voor kleine kinderkopjes, gelegd in elegante patronen. Aan de oever van de Danube pronkt het Four Seasons hotel in een luisterrijk gerestaureerd Jugenstil gebouw, even verderop wordt de bombastische Sint Stefan’s Basiliek in goudglanzende glorie hersteld ( István, de eerste Christenkoning der Magyaren) en in de bocht staat het totaal gerestaureerde Parlementsgebouw, een vrijwel getrouwe kopie van de Londense Houses of Parliament, alleen iets groter. Indrukwekkend ook zijn de gigantische beelden op het Heldenplein, afschrikwekkende Magyaren krijgers onder aanvoering van Arpad, de grondlegger van het Hongaarse rijk. Zij kwamen uit het Noorden, plunderend, brandschattend, moordend, met vijfhonderdduizend tegelijk, een verbond van vijf stammen, stamvaders van het Hongaarse volk dat fanatiek trots is op deze afkomst en er hun wonderlijke taal aan dankt. Een volk van onversaagde vechters heeft hier hun historie laten beeldhouwen; rondom de vijf oervaders staan in chronologische volgorde de koningen sinds het jaar 1000, met een onderbreking van honderd jaar tijdens de Turkse bezetting en een gat van bijna honderdvijftig jaar Habsburgse overheersing, waaraan mede door de revolutie van 1848 een eind kwam.

De nieuwe veroveraars komen uit het Westen, maar worden niet als zodanig herkend, menige Hongaar (of Pool of Tsjech) denkt dat bijvoorbeeld Tesco een inheems grootwinkelbedrijf is. Overal waar men gaat of staat troont de gevel van zo’n reuzensupermarkt, ongelofelijk zoals deze naam het kruidenierswezen in de oostbloklanden domineert.

Budapest is ontstaan door de samenvoeging van het historische stadje Óbuda, de residentiële wijk Buda tegen de Buda heuvels en het industriële Pest op de vlakte aan de overzijde van de Danube; nu een wereldstad op de weg terug, groot en druk, waar bijna de helft van alle Hongaren woont. Op vele plaatsen staan nog roodwitte plastic afzettingen rond panden, omdat de stenen uit de schitterende gevels vallen, maar het levenstempo ademt verbetenheid en wie de Budapesters ziet racen en rennen, weet dat de comeback op het toneel der wereldsteden niet lang op zich zal laten wachten. Natuurlijk zijn er nog merkwaardige anachronismen, zoals twee soorten taxi’s, de nieuwe luxe wagens en de stokoude rammelbakken. Voor de deur van de dure hotels, als Hilton of Marriot, staan uitsluitend luxe modellen, maar komt men in de regen uit de opera dan wordt het in het beste geval een Opel Kadett uit de jaren tachtig. De theaters hebben de pracht van een rijk verleden, hoewel enigszins versleten, en zijn ook zonder voorstelling al bezienswaardig. Goede plaatsen vanaf 15 Euro, een enthousiast publiek dat uitbundig applaudiseert en gul is met open doekjes, vooral wanneer in een voorstelling de Hongaarse vlag een rol speelt – en dat is vaak, want de vlag heeft eigenlijk altijd de hoofdrol en wappert overal als symbool van herwonnen vrijheid en zelfstandigheid.

Als men het stadsgeweld van Budapest verlaat, via de Burcht op de heuvel naar Óbuda, is het verrassend hoe authentiek dit plekje is gebleven; het verscholen marktplein met de middeleuwse huisjes heeft één eetgelegenheid met rustiek terras, het is de pleisterplaats vanwaar voorheen de postkoets naar Wenen vertrok.

Wie in Hongarije geen vignet heeft, te koop bij postkantoren, benzinepompen en vaak in hotels, mag de autosnelweg niet op. Dus geen M1, M5 of M7 vanuit Budapest, niet invoegen op z’n Amerikaans in de zes rijen autoverkeer rond de metropool, nee rustig eruit via de regionale straatweg, door de dorpen die, op nauwelijks 10 kilometer van bruisend Budapest, weer de bekende greppels en blauwe waterpompen tonen. Terug naar vroeger, minder schoon, minder verzorgd dan in het Noorden, maar wel even bloemrijk. Een mooie tocht binnendoor naar het grootste meer van Europa, Balaton, het vakantieoord van Budapesters. Het water is van een vreemd leigrijze kleur, ondoorzichtig, alsof er teveel melk in is gemorst. Er gaat een Pont van Zuid naar Noord, van Siófok naar Tihany, waar men zich niet moet laten misleiden door het gigantische park met bungalows en appartementen, Club Tihany. Dit vakantiepark is een afgezonderde entiteit op het schiereiland, dat verder alle pracht biedt van golvende groene heuvels en bloeiende velden met kudden schapen die gehoed worden door een tijdloze herder met blinkend zilveren krul aan zijn staf.
De langgerekte oevers van het Balatonmeer zijn bestrooid met dorpen die ’s zomers zeer toeristisch zijn, overal zimmer en pension, gasthaus en hotel. In stadjes als Keszthely – met het Festetic paleisje als bezienswaardigheid – en Balatonfüred klonteren de mensen samen op de terrassen en scharrelen in optocht door de voetgangersgebieden met de winkeltjes in prullaria. Even buiten dit gewoel echter is het prachtig stil, geen ijs en frieten maar vis vers uit het meer, vooral een soort snoekbaars die met een elegante krul in z’n staart gefrituurd wordt opgediend.
Balaton, het is wel toeristisch, maar op een lieflijke manier.

Terug richting het westen ligt het laatste stukje oost Europa als een schiereiland in Oostenrijk. De bewoners van Sopron, ooit Ödenburg, slechts 70 kilometer van Wenen, kozen er in 1921 met overweldigende meerderheid voor om Hongaars te zijn, terwijl de rest van de streek (Bürgerland) bij Oostenrijk kwam. De uitslag van het merkwaardige referendum hangt in het museum, voorzien van de originele stembiljetten. Sopron is heel oud, de Romeinen noemde het Scarbantia en omdat Mongolen noch Turken ooit zover kwamen, is de middeleeuwse stad volledig intact gebleven binnen de hoefijzervormige stadswal. Er wordt nu eindelijk gerestaureerd, hoog nodig na meer dan 200 jaar verwaarlozing van de prachtige panden uit de gouden tijden toen hier het centrum was van Europese handel en kultuur. Er staan grote patriciërshuizen, zoals van de families Fabricius en Storno, waarvan de inrichting nog in originele staat te bewonderen valt. Het is bijna teveel, het stadje is een kompleet museum voor een kijkje in de 16e en 17e eeuw. Alleen aan de kleding van de mensen die in duistere deuropeningen staan of over een verveloze vensterbank leunen kan men zien niet in een tijdmachine te zijn terechtgekomen. In een schitterend Renaissance pand is hotel Pannonia gevestigd. Er is niemand, uitgezonderd een eenzame muzikant die twee gasten in de vorstelijke eetzaal met zijn electronische orgel probeert te amuseren. Hij zingt: I did it my way.

Christian Oerlemans
Mei 2003

Weemoed en verlangen

Het fotoalbum van mijn jeugd
geeft geen vreugd
zoveel gezichten met een lach
nooit meer zag
levenslust tot stof vergaan
klein bestaan
mensen jonger dan hun doel
geen gevoel
hun streven heb ik niet gekend
kind verwend
hun einde hebben ze bereikt
leuk het lijkt
het huwelijk en al dat feest
mooi geweest
het zijn restanten die je ziet
oud verdriet
vakantiekiekjes vol plezier
zegt geen zier
de tijd vreet alle leven stuk
gekort geluk
het album is gewoon een graf
ooit liefde gaf
zorgvuldig in elk onderschrift
met witte stift
dood en leven op zwart papier
mijn vader hier
zijn handschrift is wat overbleef
zolang ik leef
de weemoed dagelijks te groot
verlangen dood.

Loosdrecht 14 augustus 2003.

Mijn zoon

Nog zie ik hem staan
De handjes plat in ’t water slaan
In de fontein
Op ’t Frederiksplein

Nog zie ik hem gaan
Gegroeid op eigen benen staan
Naar groter zijn
Op ’t Levensplein

Nu zie ik hem aan
Grote man mijn droom voldaan
Voel me klein
Op ’t Frederiksplein.

De Medicijnman van Ceuta

Ofwel: mijn beschermengel is zwart.

Wij lagen met de “Noorderzon” in de haven van Ceuta, mijn vriend Frans en ik. Er stond al dagen en nachten een harde westenwind, waardoor we niet wegkwamen. We moesten naar Portugal en hadden al eens een poging ondernomen om uit te varen, maar met windkracht zeven tot acht op de kop was het niet te doen. Bovendien is de Straat van Gibraltar waanzinnig druk, tientallen grote schepen komen van beide kanten door deze flessenhals waar soms meer dan vier mijl stroom loopt. Kortom, we zaten vast in Ceuta, dat merkwaardige Spaanse schiereiland dat als een rotsklont aan de kust van Marokko hangt.
Ceuta is saai, maar de Spanjaarden proberen er iets van te maken en hebben kennelijk geld genoeg uit de Europese pot. Er wordt enorm gebouwd, overal bouwputten, overal beton, boulevards in aanbouw, viaducten, schuttingen en bergen puin. Het ziet er tamelijk zinloos uit, welke toerist zal ooit naar Ceuta willen komen. Een behoorlijk restaurant is er niet te vinden, behalve dan een Chinees met mooi terras en uitzicht op zee.
Goed, wij werden dus door de weergoden tijdelijk veroordeeld tot Ceuta, waar we vanuit Gibraltar waren binnengewaaid. En omdat je alle bezienswaardigheden daar in een halve dag hebt bekeken, besloten we een dagje op excursie te gaan. We kozen voor Tetuan op zondag (20 juli), omdat dit sinds mensenheugenis de handelsstad is van de Berbers, die daar op zondag van heinde en ver naar toe komen met hun koopwaar. Terug naar de middeleeuwen als ’t ware.

Op weg naar de bus die ons naar de grens met Marokko moet brengen, worden we gedwongen tot een hindernisloop over half opgebroken straten, langs een betonnen weg die nog lang niet klaar is. Een voetpad in ruw beton voert naar een viaduct waar we overheen moeten om uit de haven te komen.
We lopen te praten, kijken om ons heen en ik zie niet dat er uit het voetpad een stuk roestig betonijzer tot kniehoogte omhoog steekt. Met mijn blote rechter scheenbeen – ik draag een korte broek – knal ik er vol bovenop. De pijn is heftig. Zo heftig dat de tranen in mijn ogen springen en ik bijna moet overgeven. Een gapende snee van 8 centimeter – ik heb het litteken even opgemeten nu ik dit schrijf – begint langzaam te bloeden. Als je goed kijkt zie iets van bot schemeren. Ik val op mijn knieën en weet met moeite een aanval van paniek te onderdrukken. Zondagochtend vroeg, alleen maar beton, geen levende ziel in de buurt. En waar woont de dokter?! Mijn vriend Frans sjort me overeind en heeft het over een ziekenhuis, een kliniek een dokter die we gaan zoeken, nu ons uitstapje hier eindigt.
Op dit moment komt er een gitzwarte man aangelopen, over de desolate betonvlakte en langs het afgebrokkelde talud van de haven. Hij loopt flink door en stevent recht op ons af. Waar komt hij vandaan? Wat doet hij hier in zijn fraaie kostuum van zilvergrijs glanzende zijde? Een zwarte man in een zijden pak met een zonnebril waarin de betonnen wereld wordt weerspiegeld, een man zoals we in heel Ceuta nog nimmer gezien hebben. Hier zie je alleen Spaanse en Arabische types. Bovendien is hij ongewoon gesoigneerd, overdressed eigenlijk, en hij heeft prachtige elegante handen met lange mooi gevormde vingers die hij uitstrekt naar mijn wond. Gehurkt zit hij aan mijn voeten en in een schrikreactie, een opwelling van zelfbescherming, wil ik hem wegduwen met mijn goede been. Je wilt op zo’n moment niet dat een vreemde zwarte man met zijn vingers aan je verse wond komt, nietwaar? Maar, hij maakt bezwerende gebaren, raakt mijn been niet aan, beweegt zijn vingers op een centimeter afstand over de wond en zegt: ” This looks bad”. Dan komt hij kordaat overeind en haalt uit de binnenzak van zijn zijden colbert een plastic doosje, waaruit hij met zijn lange vingers een witte zalf peutert. Zonder overleg of toelichting hurkt hij weer neer en begint de witte zalf in een dikke laag op mijn wond te plamuren. Ik sta er bij en kijk er naar en voel dat Frans mij stevig vasthoudt bij mijn schouder. Wil ik dit wel? En wat vindt hij ervan? Frans kijkt mij aan met een blik alsof dit allemaal normaal is en gek genoeg voelt het ook zo. Normaal. Het is normaal dat er een zwarte dokter uit de lucht komt vallen die pasta op je wond smeert. De lange vingers bewegen teder en vakkundig over mijn been, op de wond en eromheen, als een stukadoor die een pleisterwerkje maakt. En zo ziet het er ook uit. In de kortste keren heb ik een mooie zalfpleister op mijn scheenbeen, waarvan het wit aan de randen nog een beetje roze kleurt. De man is zo overtuigend bezig, zo doortastend, dat we geen seconde twijfelen aan zijn deskundigheid. Ik laat zijn behandeling toe alsof ik bij een gespecialiseerde wondarts ben. En dan staat hij met zijn spiegelende zonnebrilglazen rechtop voor ons en voor het eerst horen we zijn stem, beschaafd Engels. Engels nota bene! In Ceuta spreekt niemand Engels, want de Spanjaarden vinden het al erg genoeg dat er in Gibraltar Engels wordt gesproken.
“This will help” zegt hij. ” In three days your leg will be healed. But do not wash, leave it as it is.. ”
Hij bergt het doosje weer in zijn binnenzak en steekt zijn hand uit, die we verbijsterd schudden. Ik grijp onhandig naar mijn achterzak en haal mijn portefeuille te voorschijn. Maar zelfs de gedachte aan betalen wuift hij glimlachend weg, dan draait hij zich om en voor we ’t weten is hij verdwenen, alsof hij uiteenvalt en oplost in het helle licht dat over de betonnen vlakte kaatst.
Daar staan we, leegte om ons heen. Stilte. Een uitgestorven havengebied op zondagochtend.
Waar kwam die man vandaan, vraagt Frans zich af.
Ik weet het ook niet, hij was er ineens, alsof hij uit de hemel kwam.
Wat doet die man hier, hij spreekt Engels…
Tja, niemand spreekt hier Engels, je hoort alleen maar Spaans.
Wat gaan wij nu doen? Dokter, eerste hulp, ziekenhuis als ze dat hier tenminste hebben? Op zondagochtend?
Ik kijk naar mijn gezalfde been en realiseer me dat ik geen pijn voel. Ik kan er prima op staan. Lopen gaat ook goed.
Okee, besluit ik, laten we maar naar de bus gaan. Ik heb het gevoel dat het prima gaat met mijn been.
We gaan dus alsof er niets gebeurd is met de bus naar de grens en met een taxi naar Tetuan, waar we de hele dag met een gids genaamd Mohammed de souks doorkruisen en dingen eten die je misschien beter niet kan eten. Geen centje pijn. Op de foto’s die we maken, draag ik duidelijke een dikke klodder witte zalf op mijn been, achteraf het bewijs dat het echt gebeurd is.

En de voorspelling van de zwarte magiër komt uit!

De zalf werd langzamerhand hard, als een korst van kalk en begon weg te slijten en viel uiteen in kleine poederachtige brokjes. Eronder vandaan ontblootte zich een prachtig schoon litteken, een streepje dat in de verste verte geen herinneringen opriep aan de diepe kerf die het betonijzer veroorzaakt had. Was dit een open wond geweest waarin wij gruwelend het bot hadden kunnen waarnemen?
Hier was sprake van een wonderlijke genezing.
De zwarte man in het zilvergrijze pak bleek een wonderdokter. Of een engel wellicht. Tenslotte was hij uit het niets verschenen, op het juiste moment, op de juiste plaats, in een kaal betonnen havengebied, op een zondagmorgen om negen uur. Een zwarte man die Engels sprak, terwijl wij in geheel Ceuta nooit een enkele zwarte man hadden gezien, nooit een enkel woord Engels hadden gehoord.
Stel dat die zwarte man niét uit de lucht was komen vallen…
In het beste geval had ik, strompelend van de pijn, uiteindelijk een dokter gevonden die de wond gehecht had. Dan hadden wij onze excursie naar Tetuan kunnen vergeten en ik moet zeggen Tetuan is een aanrader op zondag, een trip naar een kleurrijke verleden tijd die ik niet graag had gemist. Afgezien hiervan is het nog maar de vraag of een dokter in Ceuta het wondere werk van de zwarte magiër had kunnen evenaren!
Mijn scheenbeen bleef nog lang een dankbaar gespreksonderwerp in gezelschap; of ik het even wilden laten zien? Ja, zelfs de meest geharde ongelovige moest het wel geloven, vandaar ook dat mijn onmogelijk mooie litteken bij twee godgerichte omroepen op televisie kwam. Zie je wel; engelen bestaan. En de mijne is toevallig zwart. Jammer dat hij die dag een beetje verkeerd pak droeg.

Christian Oerlemans

De Kunstenares

Als ik haar zo
In het land zie staan
Zo schilderachtig
Zongestreeld onder
Haar strooien hoed
Met lage lichten
Haar wangen strijkend
Koesterend de kleuren
Van haar lief palet
Als ik haar daar
Zo zie staan
Zo schilderend het
Wonder van het land
Dan is zij zelf
Het schilderij dat
Niemand na kan maken.

Mei 2003 Tihany